Home Blog Pagina 17

De Familie Vacquier in Indië

5

E.A. Zonneveld

Op basis van militaire stamboekgegevens uit het Nationaal Archief zijn voor mij interessante gegevens beschikbaar gekomen over de eerste Vacquier en zijn medepassagiers die naar Indië gingen. Deze gegevens sloten aan op de gegevens die uit andere bronnen al beschikbaar waren binnen de familie. Het onderstaande artikel geeft de beknopte geschiedenis van mijn Indische schoonfamilie.

Charles was de eerste Vacquier die voet zette op Indische bodem. Als Fransman (geboren in 1794 te Bouches1) was hij waarschijnlijk in 1812 als 18-jarige opgeroepen om dienst te nemen in het leger van Napoleon2. In 1815 heeft hij de slag bij Waterloo meegemaakt. Na de nederlaag was hij (evenals duizenden Franse lotgenoten) in de buurt van Brussel blijven hangen, omdat een terugkeer naar Frankrijk door de Franse regering werd tegengehouden.

Omdat koning Willem I door de afspraken van het Congres van Wenen (1815) ook koning van de Zuidelijke Nederlanden was geworden en er in Indië militairen nodig waren voor de opbouw van een leger (na de teruggave van de kolonie door Engeland) mochten de Franse “deserteurs” zich vanaf 1816 aanmelden voor het suppletieleger in Indië3. Ongeveer 3300 Fransen maakten tussen 1816 en 1821 gebruik van deze regeling. Na 1821 stond de Franse regering wel terugkeer toe en meldde men zich niet meer aan te Harderwijk.

In 1821 tekende Charles in Harderwijk voor een dienstverband van 8 jaren en kreeg een handgeld van 10 gulden (Figuur 1)4.

Figuur 1. Inschrijving van Charles Vacquier (hier verkeerd geschreven als Vaquie) in het Koloniale Suppletieboek (NL-HANA 2.10.50 inv. 92 scan 0063).

Op 4 augustus 1821 vertrok hij, met 74 andere soldaten (42 Fransen, 14 Belgen, 16 Nederlanders, 2 Zwitsers en een Deen) en 4 officieren met het fregat Marij en Hillegonda vanuit Helvoet (het huidige Hellevoetsluis) naar Indië5. De gekoperde houten driemaster was een snelzeilend schip dat volgens advertenties in zowel de Rotterdamse als de Bataviasche Courant prima was ingericht voor het vervoer van passagiers.Vanaf 1821 tot 1834 voer dit schip o.a. met de Rotterdamse kapitein Hessel Glazener jaarlijks naar Indië6.

Het schip lag waarschijnlijk nog enkele dagen op de rede van Brouwershaven op gunstige wind te wachten en zette daarna koers zuidwaarts voor een tocht om Kaap de Goede Hoop.

Onderweg werd het schip twee keer waargenomen, zoals later de Rotterdamsche Courant meldde. De eerste keer was dat op 24 augustus ter hoogte van de Engelse zuidkust, de tweede maal was in de buurt van Java toen men het schip Clay passeerde dat vanuit Batavia de tocht naar Europa was begonnen. Omdat geen muiterij of andere ongeregeldheden zijn vermeld, mag worden aangenomen dat de tocht verder zonder problemen heeft plaatsgevonden. Op 7 januari 1822 kwam men te Batavia aan7.

Op de reizen naar Indië vóór 1830 overleden onderweg en in de eerste jaren in Indië procentueel veel opvarenden door ziekten. Op deze reis overleed onderweg één militair die al ziek was bij vertrek en in het eerste jaar in Indië (1822) overleden 20 militairen. In de drie jaren daarna nog eens 20 man. Tot en met 1830 overleden in het totaal 55 personen. Van de in Helvoet ingescheepte militairen haalden 73 % hun pensioen dus niet. Daarnaast bleken 5 van de 75 personen kort na aankomst al niet geschikt voor krijgsdienst in de tropen en gingen retour naar Nederland. De overige 15 militairen hebben hun pensioen gehaald8.

Na ontscheping te Batavia liep men naar de kazerne te Weltevreden om daar zijn uiteindelijke bestemming te vernemen. Charles die als fuselier onder Napoleon had gediend, werd huzaar in het Nederlands-Indisch Leger (later KNIL geheten). Mogelijk diende hij in de Java-oorlog die van 1825 tot 1830 o.a. in de streek Kedoe (ook wel Kadoe genoemd) woedde9 en die in het begin zo desastreus voor het NIL verliep dat bij Kon. Besluit van 26/10/1826 nog eens een expeditionaire afdeling van 3100 man (bovenop de al 1000 man van het suppletieleger dat jaar), naar Indië werd gestuurd. In deze oorlog kwamen 15.000 militairen om (7000 Europeanen en 8000 inheemsen), met daarnaast 200.000 Javanen door krijgsgeweld, honger en ziekten10.

Charles Vacquier woonde in 1830 in Kadoe , zoals de Rijksalmanak van Nederlands Indië aangaf11. Omdat er in de Almanak slechts Europese burgermannen ouder dan 16 jaar worden vermeld, komt de naam Vacqui (in het militaire stamboek als ook in de Almanak verkeerd geschreven) pas in 1830 in zicht. Dit klopt omdat Charles volgens een handgeschreven aantekening in het koloniale stamboek (een soort kopie van het militaire stamboek) in 1830 met pensioen gaat (gepasporteerd wordt) en dan pas burger is.

Hoe ging het verder met de familie Vacquier

De militair Charles Vacquier (overleden in 1853) leefde waarschijnlijk met zijn njai Naërah in concubinaat12.  Al voor zijn pensioen kreeg hij met Naërah een dochter Josephine (1829) en daarna de kinderen Charles (1831), Florence (1837), Florans (1846) e.a. (Figuur 2).

Figuur 2. Voor een uitgebreide stamboom wordt verwezen naar de website van Lex Vacquier

Charles II werd te Buitenzorg geboren, groeide op en ging in de handel. Hij woonde lange tijd in Krawang, waar hij mogelijk zijn Chinese schoonfamilie leerde kennen. Bij de Chinese christenvrouw Kwee Njong Nio (Figuur 3) kreeg hij o.a. drie kinderen: Albert Charles (1864), Grietje (1878) en Geertruida (1882) e.a. Bij de Javaanse vrouw Biah kreeg hij minstens 4 kinderen: Alexander (1888), David (1866), Martin (1880) en Poppie (voor de stamboom van de kinderen van Charles Vacquier met Biah wordt verwezen naar de website van Lex Vacquier13).

Grietje Vacquier trouwde met Willem Gabriël Droop en kreeg in 1898 een dochter Victorine. Geertruida kreeg in 1903 een buitenechtelijke zoon van haar zwager. Het kind werd niet erkend door de vader en kreeg de naam Max Vacquier. Max mocht bij gouvernementsbesluit in 1922 Droop aan zijn familienaam toevoegen14 (Hij is zodoende de stamvader van de familie Vacquier-Droop).

Figuur 3. De familie Kwee, met rechts vooraan Kwee Njong Nio, ca. 187015

Albert Charles werd in 1864 te Bandoeng geboren. We vinden hem in 1887 terug als eleve-opzichter van de kininefabriek16 bij Bandoeng, aan de weg naar Lembang, waar de Vacquiers toen woonden en zijn vader gronden naast de kininefabriek in erfpacht had. In 1894 wordt Albert Charles vermeld als opzichter17 en in 1895 trouwt hij met Petronella Smits. In 1896 wordt zijn zoon Albert Ferdinand geboren.

Figuur 4. Verlovingsfoto van Albert Charles Vacquier en Petronella Smits uit 1894

Albert Ferdinand ging, na zijn lagere school, bij de Indische Staatsspoorwegen werken, volgde intern o.a. de opleiding tot technisch tekenaar en werd uiteindelijk leidinggevende bij de bruggenbouw door heel Indië tijdens de uitbreiding van het spoorwegnet in die tijd. Op het hoofdkantoor van de Staatsspoorwegen te Cheribon had hij kennis gemaakt met Anna Fransz en in 1920 trouwden zij. De kinderen zijn op diverse plaatsen geboren. Frans Albert Ferdinand (1923, Bandoeng), Reinier (1925, Karanganjar), Jeannette (1929, Jember), Jenny (1931, Lahat) en Willy (1932, Bandoeng).

Mijn schoonvader Frans (Boeng) Albert Ferdinand (1923-2006) werd halverwege zijn middelbare schoolopleiding te Bandoeng, opgeroepen voor de militie omdat Nederland de oorlog had verklaard aan Japan. Na de overgave van het Indische leger in maart 1942 kwamen hij en zijn vader in het krijgsgevangenenkamp te Tjimahi terecht en bleef moeder Anna met vier kinderen als buitenkampers op de Rochussenweg achter.

Vanuit Tjimahi gingen vader en zoon (met in totaal 6200 man) in april 1943 op transport met de zgn. Hell Ships18 via de Molukken naar Flores voor de aanleg van een vliegveld19,20. Toen het vliegveld klaar was, werden de krijgsgevangenen weer naar Java teruggebracht. Vader Albert Ferdinand ging terug naar het krijgsgevangenenkamp in Tjimahi en Boeng ging in september 1944 vanuit Batavia per schip naar Singapore. Van daar ging hij naar Pakan Baroe, waar hij in het laatste oorlogsjaar tewerk werd gesteld aan de spoorlijn van Pakan Baroe (kamp 9, Logas).

Figuur 5. Frans Albert Ferdinand (Boeng) Vacquier als lid van de Gadja Merah brigade (1945/46)

Na de oorlog werd Boeng niet uit militaire dienst ontslagen, maar ingedeeld bij de Gadja Merah brigade (Figuur 5, met het rode olifant-embleem) die in Singapore moest wachten op toestemming van de geallieerden om naar Indië terug te mogen gaan. Juist in die periode vluchtte in Bandoeng zijn familie van de Rochussenweg naar het beschermingskamp Tjihapit omdat door ontvoeringen en moorden van ongecontroleerde jonge Indonesiërs (de pemuda’s) het buiten de kampen in de stad te onveilig was geworden.

In februari 1946 stonden de geallieerden toe dat de Nederlanders naar Indië terug konden en in maart ging Boeng met zijn brigade bij Sanoer op Bali aan land om tegen de opstandige Indonesiërs te worden ingezet21. De Gadja Merah trad soms meedogenloos op, waardoor de Indonesiërs een beloning van 100 gulden hadden gezet op het hoofd van elke strijder van de Gadja Merah (zoals mijn schoonvader mij heeft verteld). Vanaf Bali is hij vroegtijdig met verlof naar Bandoeng teruggestuurd om zijn schoolopleiding af te kunnen maken. In 1948 trouwde hij met Gretha Waldt. Hun eerste kind (mijn latere echtgenote) is het jaar erop in Bandoeng geboren. Later werkte hij nog bij de meteorologische dienst van Tarakan in overheidsdienst.

Reinier Vacquier ging in 1947 als werkend passagier naar Holland om met een beurs te studeren aan de MTS in Dordrecht. Daarna werkte hij bij de Staatsmijnen in Limburg waar hij Maria Hamers leerde kennen.

Albert Ferdinand kwam met vrouw Anna en kinderen (Jeannette, Jenny en Willy) in 1949 met periodiek verlof van de Staatsspoorwegen naar Nederland. Tijdens dat verlof bleek dat hij door de politieke toestand in Indonesië niet meer terug kon keren en dat zijn dienstverband met de Staatsspoorwegen beëindigd werd.

In 1951 kwam Frans A.F. Vacquier als laatste van deze tak van de familie met vrouw en kind naar Nederland om er definitief te blijven (Figuur 6).

Figuur 6. De familie Vacquier, teruggekeerd in Nederland in 1953. Achter (v.l.n.r.): Will Vacquier, Jenny Vacquier, Ria Hamers & Rein Vacquier, Jeannette Vacquier & Frans van de Cappelle, Frans Vacquier met dochter Joyce. Voor: Yvonne Vacquier met haar moeder Gretha Waldt, tante Corrie (stiefzus van Anna Fransz), Albert Ferdinand Vacquier & Anna Fransz.

Dit artikel is met o.a. aanvullende genealogische informatie bedoeld voor publicatie in de Indische Navorscher.

Noten

1. Mogelijk wordt verwezen naar het departement Bouches du Rhône, dat werd gecreëerd tijdens de Franse revolutie, op 4 maart 1790. Een gebied rondom Marseille dat bestaat uit de arrondissementen Aix-en-Provence, Arles, Marseille en Istres.

2. In het militaire stamboek wordt Charles opgevoerd als deserteur uit het Franse leger. Zijn ouders waren Francois (Vacquier) en Marie Jeanne Thomas. 

3. M. P. Bossenbroek, Volk voor Indië. De werving van Europese militairen voor de Nederlandse koloniale dienst, 1814–1909. Amsterdam (Van Soeren), 1992, p.50.

4. Suppletiefolio’s zijn kopieën van militaire stamboeken van het voormalige Ministerie van Koloniën, nu gescand en aanwezig in het Nationaal Archief (NL-HANA 2.10.50).  In deze boeken zijn de opvarende per schip opgenomen en zijn gebeurtenissen nadien met de hand bijgeschreven. De IGV is bezig met een indexeringsproject hiervan.

5. M.P. Bossenbroek, Van Holland naar Indië. Het transport van koloniale troepen voor het Oost-Indische leger 1815-1909. Amsterdam/Dieren, 1986, p. 134.

6. Delpher-kranten / Marij en Hillegonda: Bataviasche Courant 2/3/1822. 

Volgens (Piets-) scheepsindex.nl waren er meerdere schepen met de naam Marij en Hillegonda. Het schip dat vóór 1835 op Indië voer was van de rederij Suermonst, en bracht in 1821 o.a. Charles Vacquier naar Indië. 

7. http://www.marhisdata.nl/schip&id=12010 twee waarnemingen; http://www.marhisdata.nl (kronieken): Rotterdamse Courant 22-5-1822. Aankomst in Batavia met vermelding van een overledene onderweg.

8. Nationaal Archief: Suppletieboek, NL-HANA toegang 2.10.50 inv. 92, scan 62 t/m 76. 

9. Louw P.J.F. en E.S. de Klerck: De Java oorlog deel 1. Batavia: Landsdrukkerij en Den Haag:Nijhoff.

10. Neve, Roel de: Asal Oesoel. Gids voor genealogisch onderzoek naar voorouders uit Nederlands Indië. Centraal Bureau voor Genealogie, Den Haag, 2009.

11. Regerings-almanak van Nederlandsch-Indië 1830 p. 182 (206).

12. Baaij, Reggie: De Njai, het concubinaat in Nederlands-Indië,  Amsterdam, 2009.

13. Website van Lex Vacquier (op dit moment off-line wegens update-werkzaamheden).

14. P. Kal, Genealogie van de Indische familie Droop en Vacquier Droop: De Indische Navorscher  6 (1993).

15. Argumenten om foto 3 toe te schrijven aan Kwee Njong Nio met familie: (1) de foto zat in het familie-album vóór de foto van Albert Charles en Petronella Smits en moet belangrijk genoeg zijn geweest om in het album te worden opgenomen (2) de personen hebben Chinese kleding aan en de enige familieleden die in aanmerking komen voor het familie-album zijn die van de familie Kwee.

16.  Regerings-almanak van Nederlandsch-Indië 1889: Kalender en Personalia_1CV blz.302.

17.  Natuurkundig tijdschrift voor Nederlands Indië, 1896, p. 85.

18.  Maaswinkel, Kees: 3 documentaires over de Hell Ships (opdrachtgever het Veteraneninstituut). Deel 1 : de zeetransporten van pow’s naar Flores en de Molukken.

19.  Veenstra, J.H.W. e.a. : Als krijgsgevangene naar de Molukken en Flores. Relaas van een Japans transport van Nederlandse en Engelse militairen 1943-1945.

20.  Binnerts, Mr.C.: Alles in orde heren. Een dagboek van het eiland Flores uit het jaar 1943. Minerva Hollandia, 1988.

21.  Baay, Reggie: Het kind met de Japanse ogen. Amsterdam, 2018. Hierin het relaas van zijn vader bij de Gadja Merah.

Website ontwikkelingen

0

Beste IGV leden en andere websitebezoekers,

Vanaf 30 maart tot en met 3 april was de website van de IGV moeilijker bereikbaar. Dit had te maken met een verlopen beveligingscertificaat. Dit beveligingscertificaat garandeert het beschermd gebruik van uw persoons-, inlog- en betaalgegevens op de website. Ondanks het tijdelijk ontbreken van dit certificaat zijn er meer veiligheidslagen die de website beschermen tegen kwaadwillige invloeden.

Voortgang website ontwikkeling

Vanaf deze week zal worden gestart met het ontwikkelen van een grotere en snellere server wat de snelheid van de website ten goede zal komen. Daarnaast zal deze verbeterde server geschikt zijn voor het ontwikkelen van een cursusplatform voor het aanbieden de Indische stamboomcursus die deel uitmaakt van het oral history project van de IGV.

De nieuwe server zal ergens in de komende maanden worden geactiveerd en de cursus aan het eind van het jaar 2019 worden aangeboden.

De Indische Onderzoeker: Dennis de Calonne

2

Wanneer ben je begonnen met het onderzoeken van je Indische geschiedenis?

Dat moet ongeveer in 1994/1995 zijn geweest. Ik was toen 13/14. Sindsdien ben ik niet constant bezig geweest met de familiegeschiedenis; dat ging (en gaat nog steeds) in vlagen.

Wat triggerde je destijds? Op welke vragen wilde je een antwoord vinden?

Mijn opa, Adriaan de Calonne, was in februari 1994 overleden. Een oom van mij had een dik pak papier met allerlei weetjes over familie De Calonne, waarschijnlijk uit de spullen van zijn vader. Er zat ook een schematische stamboom bij, op aan elkaar geplakte vellen printpapier. De meeste spullen waren verzameld door een oudoom van mij, die toen ook al was overleden. Mijn oom gaf mij het pak papier, met min of meer de opdracht het verder uit te zoeken en aan te vullen. Er gingen genoeg verhalen rond in de familie, dus er was genoeg uit te zoeken. Er zaten papieren tussen van het dorp Calonne (Henegouwen, België), waar wij blijkbaar vandaan kwamen. Bij veel familieleden hing een familiewapen aan de muur van de adellijke familie De Calonne, waar wij van af zouden stammen. Naast deze vragen, wilde ik natuurlijk de vrij summiere stamboom/parenteel verder uitwerken.

Wat is je mooiste ontdekking geweest?

Het wapen van de Indische De Calonnes

Haha, ‘mooi’ is misschien niet helemaal het goede woord voor het doorprikken van familieverhalen en -claims die al generaties lang vol overtuiging werden doorgegeven en voor waarheid werden aangenomen. Zo is afstamming van de adellijke Calonnes (o.a. burggraaf Charles Alexandre de Calonne, minister van financiën onder Lodewijk XVI) zéér onwaarschijnlijk gebleken. Het familiewapen dat bij veel familieleden aan de muur hing (en nog: hangt), is dus ‘gejat’. In 2013 heb ik daarom een eigen, Indisch, familiewapen laten ontwerpen en vast laten leggen. Ook heb ik de Calonnes niet terug kunnen traceren naar het dorp Calonne, maar zo’n 120 km verderop, in Longueville (Waals Brabant, België). Het is onwaarschijnlijk dat er na twee wereldoorlogen daar nog bronnen bewaard zijn gebleven die de roots verder terug in de tijd kunnen aantonen. Ook bezat de familie De Calonne niet het land in Batavia waarop het beroemde DeCa-park was gesitueerd (toen het Koningsplein, nu het Vrijheidsplein/Medan Merdeka). Familielid Jules Francois de Calonne was er ‘slechts’ uitbater van en huurde de grond van de gemeente.

Verder springt er voor mij uit: Delpher. Toen die bron beschikbaar kwam, heb ik vele nachten door honderden krantenknipsels gebladerd. Vele mooie ontdekkingen daardoor, waaronder een krantenbericht over mijn overgrootvader Gerard August de Calonne, die in 1919 weer eens een tijger had gevangen, op 25 meter van zijn woning (en: gezin). De combinatie tussen de Regeringsalmanakken (wel naam kind, geen namen ouders) en familieberichten in Delpher (wel namen ouders, vaak geen naam kind) is nog steeds een gouden.

Waar heb je je het afgelopen jaar het meest mee beziggehouden?

De Christelijke begraafplaats van Depok (link)

Met betrekking tot De Calonne zelf niet heel veel. Natuurlijk krijg je af en toe eens een mailtje van een (ver) familielid of kennis met informatie en die verwerk ik dan. Of ik kom zelf iets tegen als bijvangst. Ik ben nu meer bezig met de moederskant van mijn opa: Isakh en de kant van mijn oma (Bacas en Leander). Dat zijn 3 van de 12 oorspronkelijke families van Depok (net onder Jakarta), die allemaal enorm verweven zijn met elkaar. In april was ik er weer eens en heb ik weer vele graven gefotografeerd. De in totaal 531 foto’s zijn op mijn website te zien.

Wat zijn je plannen voor de komende tijd?

Het Depok-onderzoek gaat gestaag verder. Ik kijk enorm uit naar de IGV-bronnenpublicatie met burgerlijke stand-gegevens van Buitenzorg, omdat Depok onder jurisdictie van Buitenzorg viel en er dus veel gegevens van Depokkers zullen zijn opgenomen. Daarnaast verdient mijn website nog enige technische aandacht en verbeteringen.

Meer info:

Gezocht: nabestaanden massa executie Balikpapan

0

Namens Luitenant-Kolonel b.d. Jacq. Z. Brijl BL zijn wij op zoek naar nabestaanden van een aantal militairen die zijn omgekomen bij de massa executie door het Japanse leger op 20 februari 1942 op het strand van Balikpapan, Borneo.

De militairen in kwestie zijn:

  • Deursen, van, Dick Harry, Semarang, 24-02-1911, Mlt. Sgt Knil
  • Lammerding, Louis Charles Ernst Edward, Semarang, 28-02-1906, Ls Sld Knil    
  • Pesch, Gustaaf, Poempoet, 30-01-1907, Sgt Knil   
  • Tijdeman, Joos Willem, Karang Anjar, 03-10-1912, Mlt Sld Knil
  • Jorissen, Lambertus Gerardus, Langsa, 24-05-1917, Sgt Art Knil
  • Gillet, Caesar Engelbert, Walikoekoen, 17-2-1922, Sld Tkl Gi Knil

Al geruime tijd zet Luitenant-Kolonel b.d. Jacq. Z. Brijl BL (Mojokerto, N.O.I., 1927) zich in om te eren wie ere toekomt. Het doel is om moedige personen te eren die tijdens WOII hun leven voor het vaderland hebben gegeven. Door zijn inzet kunnen nabestaanden vaak alsnog postuum het Mobilisatie Oorlogskruis (MOK) in ontvangst nemen.

Mocht u een nabestaande zijn of kennen, neemt u dan contact op met Luitenant-Kolonel b.d Jacq. Z. Brijl of met de IGV.

De moord op de Europese inwoners van Balikpapan (Borneo) door het Japanse Leger op 20 februari 1942

Nadat het Japanse Leger in februari 1942 bij Balikpapan was geland en de stad vervolgens had bezet, werden kort daarna alle Nederlanders, ook de artsen en 8 patiënten van het Plaatselijke Ziekenhuis verzameld en gevangen genomen. Vervolgens werden zij allen op 20 februari 1942 vastgebonden en gedwongen in de richting van de kust te lopen, in de omgeving van het oude fort “Klandasan”. Op het strand aangekomen werden de Officier van Gezondheid en de Hoofdinspecteur van de anderen afgescheiden. Nadat zij apart stonden opgesteld werden zij onthoofd. Vervolgens begonnen de Japanse soldaten de overige gevangenen de zee in te drijven totdat zij op borsthoogte in het water stonden. Toen dat was gebeurd werden de gevangenen één voor één door de Japanse militairen doodgeschoten. De plaatselijke bevolking was indertijd door de Japanners gedwongen getuige te zijn van deze vreselijke gebeurtenis. Door de stromingen in de zee spoelden naderhand de lichamen van de slachtoffers terug op het strand en werden daarna door de bevolking begraven. Na WOII werden hun stoffelijke overschotten door de OGS herbegraven op het Nederlandse Ereveld “Kembang Koening” te Soerabaja. In totaal verloren die dag 78 Nederlanders het leven.

Naschrift
De redenen van dit moorddadige optreden zou zijn dat de Commandant van de Japanse troepen, een Vice-Admiraal, ontstemd was geworden over het feit dat in opdracht van de Nederlandse Garnizoenscommandant Luitenant- Kolonel C. van den Hoogenband de Nederlandse verdedigers alle belangrijke bruggen en olie-installaties tijdig hadden opgeblazen en in brand hadden gestoken.

‘s – Gravenhage, 26 jan. 2019

Jacq. Z. Brijl., Luitenant- Kolonel bd, BL.

Hulp gezocht: onderzoek naar Bandanese perkeniersfamilies

6
Perkenierswoning op de Molukken. Collectie Stichting Nationaal Museum van Wereldculturen, TROPENMUSEUM

Onderzoek naar Bandanese perkeniersfamilies

Banda, nootmuskaat en perkeniers, zij vormen een drie-eenheid die alleen kan worden begrepen als men zich verdiept in de geschiedenis van de Nederlanders in de Maleise archipel. Op de oude kaarten van Nederlandsch-Indië vormen de Banda-eilanden slechts een stipje. Toch draagt de zee waarin zij liggen hun naam. De grootste twee eilanden zijn Banda Besar of Lonthor en Banda Neira. Tot de Banda-archipel behoorden verder nog een groot aantal andere eilanden, deels bewoond, zoals Goenoeng Api, Poulau Ay, Poulau Rhun en Poulau Rosengain, deels onbewoond. Bestuurlijk vielen zij als zelfstandige residentie onder het gouvernement der Moluksche Eilanden (tot 1866), daarna onder de residentie Amboina.

Het verhaal van de perkeniers begint met de nootmuskaat en de VOC. Nootmuskaat was een in Europa sinds de zestiende eeuw geliefde specerij en afkomstig van de muskaatboom. Muskaatbomen groeien tegenwoordig overal in gebieden met een tropisch klimaat, maar werden aanvankelijk alleen op de Banda-eilanden, met name op Lonthor, aangetroffen. De Portugezen waren de eersten die de nootmuskaat naar Europa brachten. In het begin van de zeventiende eeuw raakten zij echter in een handelsoorlog verwikkeld met de VOC. De Hollanders trokken uiteindelijk aan het langste einde en wisten het monopolie op de nootmuskaathandel naar zich toe te trekken. De Bandanezen bleven echter handeldrijven met de Portugezen, wat hen duur te staan kwam. In 1621 werden zij onder leiding van Jan Pieterszoon Coen vermoord of verjaagd. De nootmuskaatteelt werd opnieuw georganiseerd en verdeeld over 68 ‘perken’ die verhuurd werden aan voormalige VOC-dienaren. De nieuwe ‘nootmuskaatboeren’ werden perkeniers genoemd en mochten hun produkt vanzelfsprekend alleen aan de VOC leveren.

Hoewel de perkeniers aanvankelijk huurders waren, gingen zij zich in de loop van de tijd steeds meer als eigenaren beschouwen. In 1845 werd dit geformaliseerd en kwam de juridische eigendom van de perken ook daadwerkelijk in handen van de perkeniers. In veel gevallen werden de perken binnen een familie van generatie op generatie doorgegeven, waardoor verschillende ‘perkeniersdynastieën’ ontstonden. Bekende namen in dit verband zijn (in alfabetische volgorde) onder meer Brantz, Van den Broeke, Camerlingh, Delmaar, Hartog, Hermanus, Herrebrugh, Herrenauw, Hoeke, Lans, Lantzius, Leunissen, Mulder, Rijkschroeff, Van der Sluijs, Strubij, Veerman, Versteegh en De Vries.

Vorig jaar ontstond het idee om systematisch onderzoek te doen naar de perkeniersfamilies en de resultaten daarvan te publiceren als deel in de reeks Monografieën van de Indische Genealogische Vereniging. Doel is antwoord vinden op verschillende vragen, zoals vormden de perkeniers een gesloten gemeenschap, waren zij honkvast, hoe waren hun maatschappelijke omstandigheden en welke families waren het meest actief. De meeste vragen kunnen alleen worden beantwoord als we de genealogieën van de perkeniersfamilies kennen. Op dit moment zijn IGV-leden Ad Lans en Tjaart Schillhorn van Veen druk bezig met het genealogische onderzoek. Inmiddels hebben zij flinke stappen gezet, maar er is nog veel te doen. Met het oog daarop zouden zij graag in contact komen met mensen die genealogische gegevens over perkeniersfamilies hebben – bijvoorbeeld omdat zij tot zo’n familie behoren – en die gegevens met hen zouden willen delen.

Reacties op dit bericht worden uiteraard zeer gewaardeerd en kunnen gestuurd worden naar monografie@igv.nl.

Auteur: Redactie Monografieën van de IGV

Een reis naar Oost-Indië in 1817

3
Fregatschip aan de rede van Batavia (7)

Maarten Fornerod en Kees Takkenberg

Vanaf 1815 vertrokken talloze militairen vanuit Nederland naar Oost-Indië en veel van hen werden stamvaders van een Indo-Europees geslacht. De IGV is bezig met een indexeringsproject om alle namen van deze militairen in kaart te brengen (help ons hier!).

In de beginjaren van ons huidige koninkrijk waren deze militairen nodig om het Nederlandse gezag te herstellen na de roerige tijd rond de eeuwwisseling. De VOC ging formeel failliet in maart 1798 en Nederland was in de ban van de Franse revolutie. Indië kwam eerst onder Bataafs/Frans (1795-1811) en daarna onder Engels gezag (1811-1816).

Nog voor de slag om Waterloo werd volgens het verdrag van Londen (13 augustus 1814) overeen gekomen dat Indië weer in Nederlands bezit zou komen. In grote lijnen kennen we de geschiedenis van die tijd.

Waar we veel minder vanaf weten is de persoonlijke beleving van de uitgezonden militairen. Waarom traden zij in dienst? Hoe verliep de reis? Wat ging er in hen om? De bronnen uit die vroege periode zijn op de vingers van één hand te tellen.

Eén springt er echter uit. Een verslag van een anonieme soldaat die in 1817 dienst neemt in het Oost-Indisch leger en zijn overtocht beschrijft. Hij heeft zich aangemeld in Harderwijk als gewoon soldaat maar de tekst getuigt van een brede ontwikkeling, een scherpe geest en kennis van de klassieke oudheid.

Niet voor niets kenschetst historicus M.P. Bossenbroek in zijn boek Van Holland naar Indië (1) het werk als een cryptische voor een militair opmerkelijk dichterlijke sfeertekening.

Bataviasche Courant, 20 september 1820.

Zijn reisverslag heeft de vorm van een brief aan een vriend en werd in eerste instantie in 1820 gepubliceerd als driedelig feuilleton in De Bataviasche Courant getiteld De reis naar Oost-Indië met als ondertitel Uit de papieren van eenen te Soerabaija overleden soldaat (2).  Het laatste deel werd afgesloten met de droge mededeling; Uit het duitsch.

Vijfentwintig jaar later, in 1845, werd het verhaal opgepikt door het Indisch Magazijn en nogmaals woordelijk gepubliceerd (3), behalve die allerlaatste toevoeging.

De tekst van dit reisverslag geeft een aardig inzicht in het leven van een gewoon soldaat op weg naar Oost-Indië. Tegelijkertijd roept de tekst allerlei vragen op. Wij hebben geprobeerd sommige fragmenten te duiden.  Sommige aan de hand van feiten, andere door middel van waarschijnlijkheden. Een link naar de originele tekst vindt u onderaan dit artikel.

Het is onduidelijk of de in Soerabaya overleden soldaat de schrijver is of de ontvanger van de brief. De schrijver lijkt het meest waarschijnlijk omdat de brief gericht lijkt naar een ontvanger in Europa, en geschreven is na aankomst in Indië. Maar het is zelfs mogelijk dat het een fictief verhaal is, in dat geval kunnen we wel spreken van een meesterwerk vanwege de vele overtuigende details.

Zoals bekend verbleven soldaten en onderofficieren in die jaren meestal “tussendeks”, een ruimte binnen in het schip waar je amper kon staan en waar daglicht ontbrak (1). Manschappen hadden twee vierkante meter tot hun beschikking, waar ook nog hun bagagekist stond. Ze sliepen in hangmatten boven hun bezittingen.

Maar de schrijver blijft liefst daar vandaan. Hij leert in de scheepsmast te klimmen en brengt daar een groot deel van zijn tijd door.

Ik  had  mij  in  den  tijd  dat  wij  aan  boord waren geoefend in de mars [scheepsmast] te klimmen en smaakte, terwijl er beneden een luidruchtige vrolijkheid en danspartij plaats had, een der zoetste uren die mij immer te  beurt vielen.

En filosofeert:

Daar is iets duurzaam dichterlijks in het bevaren der zee. Gij ziet rondom u een element, dat aan uwe zinnen geen voedsel geeft en juist daarom tot geheimzinnige gedachten noopt. De zee zelve is een geheim, waarvan gij even weinig het nut als de diepte doorgronden kunt. Ziet gij dan den veegen kiel de golven breken en het zilte bruisende nat in het opspatten eenen gestaag zich hernieuwenden regenboog vormen , terwijl nu en dan een bewoner der diepte zich als een gast uit eene andere wereld aan uw oog vertoont, dan vergeet gij ligtelijk den naren hoop menschen die u omringt en die , daar hij zoo eng zamengedrukt is, onophoudelijk zich schuurt, joelt, krakeelt en vloekt.

Als hij niet in de mast zit vindt hij andere rustige plekken:

Konde ik daar niet wezen, dan lag ik aan de loefzijde van het schip in de rust. Hoe zoet heb ik hier dikwijls geslapen, onder het geruisch der golven en beschermd door de hand der geleidster. Ook dikwijls sliep ik in de groote mars , waar ik op het laatst roekeloos, zonder mij zelfs vast te binden, mijn leven aan de roergangers toevertrouwde; want bij eene valsche wending van het schip, die de onbedrevenheid of kwaadwilligheid van de roergangers ligt veroorzaakt, zoude ik ongetwijfeld in zee gevallen zijn.

De reis verloopt niet vlekkeloos. Eén keer breekt er brand uit door onvoorzichtigheid bij het aftappen van jenever en later komt het schip in zwaar weer.

Nadat wij de Kaap verkend hadden, zetten wij het op St. Paul en Amsterdam [Eilandjes Zuidelijke-Indische Oceaan] aan, en omtrent op de hoogte daarvan gekomen , kregen wij voor  de  eerste maal zwaar  weder. Dit   veranderde weldra  tot een woedende  storm, die 4 dagen  duurde. 

Deze storm miste zijn uitwerking op de troepen niet:

Al die groote schreeuwers en vloekers zijn tot rust gebracht, en liggen meestal zeeziek in de kooijen. Nu en dan kijkt er een met een beangst  gezigt  uit het  luik, komt al steunende boven en kruipt langs het dek, daar zijne bevreesdheid hem niet toelaat overeind te komen. Dit brengt den glimlach  op  het gezigt van den matroos, die echter ook niet meer zijne gewone duizend vloeken laat hooren. Het fluitje vervangt de donderende stem  van  den  bootsman. Alleen de kok schijnt in de algemeene neerslagtigheid niet te deelen. Geen wonder! Hij is bevrijd van het koken, daar ieder gaarn met een stuk beschuit zich tevreden stelt.

Op het hoogtepunt van de storm neemt de schipper noodmaatregelen:

Ten 4 ure en in het gezigt van een der eilanden van St. Paul en Amsterdam, barst op eens de storm in volle hevigheid uit. Een steng komt van boven, de zeilen scheuren en ik hoor den schipper aan den overste zeggen: “Om Godswil, mijnheer , zorg dat uwe lieden in 5 minuten beneden zijn.”

Ik verschuil mij tusschen de kombuis en eenig vaatwerk, en ontga het dus om, zonder de sporten van de ladder te tellen, in het ruim neergeploft te worden. Men spijkert de luiken digt, en de matrozen zijn allen met het grootste lijfsgevaar bezig de zeilen te bergen, terwijl de bedaarde schipper op het halfdek staat en met waren heldenmoed de bewegingen van den kiel en van zijn volk bestuurt. Thans hoor ik van voren roepen: “Piet de Jager is overboord!” En ik hoor den schipper zeggen: “God wille hem helpen; ik kan het niet.”

Nadat er voor de tweede keer brand uitbreekt, die weer kan worden geblust, komt het schip in rustiger vaarwater en bereikt Java vanuit het zuiden.

Wij kregen Java den 11den in het gezigt en zeilden den volgenden dag langs de zuidkust van dit eiland, waarop wij straat Sunda inliepen en op den 14den ter reede Batavia kwamen. Gedurende dien kleinen togt langs de zuidkust van Java en straat Sunda was ik als betooverd van de schoonheid der natuur in deze streken. Er heerscht aan het zuiderstrand langs hetwelk wij zeer digt met eenen zachten wind zeilden, eene onafgebrokene stilte; het land is geheel en al onbewoond, maar schijnt ten uiterste vruchtbaar. Zelfs de toppen der rotsen zijn met het weligste groen bedekt.

De schrijver bewondert het landschap en vraagt zich af waarom deze kusten zo dunbevolkt zijn.

Men antwoordt mij : Hygea [de godin van de gezondheid] haat deze stranden en daarom schuwen wij dezelve.

Dit antwoord overtuigt de schrijver niet echt:

Maar waarom huisvest gij dan in de plassen die de Rijn schiep? Waarom hinderen u de moerassen van Suriname niet en waaromstrijdt gij sedert eeuwen tegen de moordende  lucht  van  Jakatra’s hoofdstad, die, helaas ! met  eenen  al  te luisterrijke naam praalt?

Want hij constateert:

 Nergens een spoor van dorheid of kwijning; het is meer dan lente, een eeuwige zomer heerscht alom.

En daarmee eindigt het geschrift, dat dus “tussen de papieren van een in Soerabaija overleden soldaat” gevonden zou zijn.

Kunnen we de motieven van de schrijver achterhalen waarom hij aanmonsterde? Het begin van de tekst bevat enkele cryptische aanwijzigen:

Na uw vertrek uit Keulen maakten de maatregelen onzer vrienden ook mij het leven tot een last. Doch daar ik huiverde mij bloot te stellen aan de gevaren der losscheuring, en ik de behoeften en ontberingen vreesde van een leven zoo als gij omhelsd hadt, hield ik het nog eenigen tijd uit. Echter, het laatse voornemen stuitte mij en nog drie anderen zoo zeer, dat wij besloten ons te verwijderen.

De brief is dus gericht aan iemand die uit Keulen vertrok en dat vertrek verkoos ondanks te verwachten ontberingen. Wie maakte omstreeks 1817 in Keulen een bepaalde groep het leven tot een last?

Ik gaf aan deze braven de hand en ieder ging zijen weg. Weldra overtuigde ik mij, even als gij, dat voor mij aan geen onderkomen in geheel ……… te denken was en doorliep daarop de Nederlanden. Doch, ook hier was voor mij geen plaatsje open.

Waar staan de stipjes voor? Waar begint zijn voettocht?

Reeds was ik van zin de Vrije Staten [Verenigde Staten] op te zoeken, toen ik op den buitenkant [Amsterdam] den goeden H. ontmoette. Hij was zeer ingenomen [vijandig] tegen u en mij, dien hij met Zwitsersche oploopendheid den naam van eerloozen toeduwde, en eerst op mijne aanmerking, dat hij dit met zijne twee épauletten en in een vreemd land ongestraft aan eenen weerloze zeggen kon, kwam hij tot zich zelven.

Het was niet ongebruikelijk dat men naar Indië vertrok vanwege  een misdaad, een bankroet (schande voor de familie), maar de schrijver noemt hier een aantal mensen [“mij en drie anderen”]. Klaarblijkelijk heeft zijn vertrek te maken met iets dat een hele groep betrof! De schrijver en degene aan wie hij schrijft worden eerloos genoemd. Dit doet aan desertie denken.

Toen gaf hij mij brieven voor den Haag en hoewel hij zijne hand niet uitstak om mij vaarwel, misschien voor eeuwig, te zeggen, wenschten mij zijne oogen meer dan de ingetoomde mond sprak. Ik werd in den Haag door den majoor, dien ik hier als solliciteur vond…

Troepen werden aangeworven door compagniescommandanten die in feite opereerden als militaire ondernemers. De betaling geschiedde door solliciteurs-militair,  kleine (soms ook grote) bankiers die als tussenpersonen tussen de overheid en de troepen fungeerden.

… wel ontvangen, en begaf mij van daar naar Harderwijk, waar ik als gemeene dienst nam onder de Nederlandsche koloniale troepen. Verschoon mij van de beschrijving eener levenswijze, die gij al te wel kent, en sta mij toe u enkel mijne lotgevallen sedert het inschepen voor Vlissingen te verhalen.

En dat is alles wat hij ons te melden heeft over zijn voorgeschiedenis. Cryptisch en mysterieus.

Misschien was hij een deserteur. Of een opstandige student, lid van de in 1815 in Jena opgerichte “Urburschenschaft” en de daaruit voortkomende “Allgemeine Deutsche Burschenschaft”, een vereniging van liberale studenten die in 1817 te Wartburg voor de Duitse eenwording pleitte en bij de “Karlsbader Beschlüsse” in 1819 verboden werd.

Zijn we in staat om de identiteit van de schrijver aan de hand van een aantal biografische gegevens en een aantal door hem genoemde feitelijkheden te achterhalen?

De ik-persoon spreekt meedere talen en vertrekt “den 4den” 1817 uit Vlissingen met een “matig groot driemastschip”. In 1817 vertrekken slechts drie schepen met koloniale troepen uit Vlissingen: de Tromp op 16 maart, de Selima op 5 of 11 april (4) en de Fortitudo of Fortitude op 4 of 11 april (4). De Selima en de Tromp varen een route via Rio de Janeiro (5), en de Fortitude volgt een meer oostelijke koers: langs de Afrikaanse kust, zoals blijkt uit een uitgewisselde brief nabij de evenaar.

Rotterdamsche Courant, 29 juli 1817 (link)

De genoemde positie van de Fortitude van 3°21’N, 10°W is ongeveer 200 km uit de kust van het huidige Liberia in West-Afrika, iets ten noorden van de evenaar. De auteur schijft over dit stuk van de reis:

Wij ontdekten in de nabijheid der linie [evenaar] een zeil en ik schreef in der haast een briefje met potlood, in de hoop, dat het een naar europa terugkeerend schip zoude zijn. Dit was gelukkig zoo. Men praaide elkander, en gaf wederzijds brieven over, en ik heb naderhand met vreugde gehoord, dat ook mijn briefje teregt is gekomen.

En verderop:

Een gedurig regenweêr deed ons tusschen de linie en de kaap vele zieken aan boord krijgen. Ik was zoo veel·mogelijk op het dek en weerstond door jenever met Kinatinctuur te drinken, waarmede een der stuurlieden mij rijkelijk voorzag […].

En:

[Ook vermaakte ik mij om] met den hoek seevogels te vangen, die zeer menigvuldig waren, toen wij de Afrikaansche kust naderden.

Gebruikelijke zeilroutes naar Oost-Indië. 7, Kaap de Goede Hoop; 11, Straat Soenda; 12, Amsterdam en St. Paul

Geen vermelding van een tussenstop in Rio de Janeiro dus. Wij concluderen dat het schip waarop de schrijver zich bevond waarschijnlijk de Fortitude was, het enige troepenschip van de drie dat niet de route via Rio de Janeiro volgde maar dichter langs de Afrikaanse kust bleef. De Fortitude was een snel-zeilend gekoperd fregat (met drie masten) die volgens krantenberichten op 4 april 1817 de rede van Vlissingen verliet met 23 officieren en 211 manschappen en op 11 augustus te Batavia aankomt (1,6).

Als de schrijver van dit stuk inderdaad de overleden soldaat is, zijn we op zoek naar een soldaat op de Fortitude, in Soerabaya overleden tussen december 1817, een half jaar na de uitwisseling van brieven op 5 mei 1817 nabij de evenaar, en 20 september 1820, de publicatiedatum in de Bataviasche Courant.

De militairen op dit schip, die deel uitmaakten van het 24e bataillon regiment, staan geregistreerd in de zogenaamde Contrôleboeken van het Nationaal Archief, Ministerie van Koloniën: Stamboeken en pensioenregisters Militairen KNIL Oost-Indië en West-Indië (toegang 2.10.50) inventaris 83 folio 143 en verder, waar ook overlijdensplaats en datum in werden bijgehouden.

NA 2.13.09 inv. 673 (link)

Daarnaast zijn er stamboeken van het 24e regiment aanwezig in het Nationaal Archief onder toegang 2.13.09, inv. 673 en 673A. Hierin wordt de voorgeschiedenis van de rekruten beschreven. Deze twee registers overlappen elkaar maar gedeeltelijk (Tabel I). Dit kan ten dele worden verklaard door bijvoorbeeld desertie, maar er zijn in de Contrôleboeken ook “zij-instromers”, van wie het ons niet duidelijk is waar zij vandaan komen.

Een inventarisatie van de opvarenden van de Fortitude laat zien dat er maar liefst 16 soldaten aan de sterf-plaats en -datum criteria voldoen. Daarvan zijn er 2 geboren in het huidige Duitsland, 8 in Vlaanderen, 5 in de Noordelijke Nederlanden en 1 in Rusland.

Geïmponeerd door zijn kennis van de klassieke oudheid waren we aanvankelijk op zoek naar een “losgescheurde” Duitse student. Zodoende waren er eigenlijk maar twee kandidaten, Christiaan Fellinger, afkomstig uit Bellingsen, en Hendrik of Heinrich Steffens, geboren in Klein Grumbach. Van Fellinger is verder niets bekend, en ook navraag bij het stadsarchiv van de gemeente waar Bellingsen nu onder valt gaf geen aanknopingspunten. Heinrich Steffens komt voor in toegang 2.13.09 en daar blijkt dat hij in 1814 al 4 jaar voor de koning van Italië had gevochten. Geen opstandige student uit 1815 dus.

Daarna werden wij getroffen door Francois Strobant, geboren 14 mei 1778 te Gent. Hij is een gegratiëerd deserteur, die bij het 24e batteljon is ingelijfd. Een meer gevorderde leeftijd past bij het gedrag van de briefschrijver en bij zijn schrijfstijl. Daarnaast geeft hij blijk van kennis van Gent en andere Vlaamse steden.

Met eenen braven luitenant, van Gent geboortig, vermaakte ik mij, wanneer er niet vele officieren op het halfdek waren om nu en dan een praatje over de zoetigheden van Brussel, Gent en Rijssel te houden.

Echter schrijft de briefschrijver bij zijn vertrek uit Vlissingen:

Hoe blijde ik was toen het anker opgewonden werd, kan ik u niet zeggen. Geen afscheidstraan kwam in mijn oog en eene misschien vermetele vreugde, veroorzaakt door de zekerheid, dat nu ook de laatste band geslaakt was, waarmede jeugdige onbezonnenheid mijne vrijheid aan oude onbezonnenen geketend had, liet mij niet toe aan de minste sombere gedachte plaats te geven.

Met zijn leeftijd van bijna 39 jaar heeft deze Francois Strobant zijn jeugd al wel erg lang achter zich gelaten, zeker in die tijd. Voor een soldaat was hij oud, en we zien hem ook niet herhaaldelijk de mast inklimmen.

Een andere, wat jongere, kandidaat uit de Zuidelijke Nederlanden is Willem van Beugen, geboren op 14 maart 1789 te Antwerpen, die ten tijde van inscheping op de Fortitude 28 jaar oud was. Zijn militaire carrière laat vanaf 1814 echter geen onregelmatigheden zien: geen buitenlandse dienst of desertie.

Ten slotte viel ons oog op Jacobus van den Heuvel, geboren op 14 december 1788 te Dordrecht. In 1812 diende hij onder Napoleon bij het 124e Regiment Infanterie en werd tijdens de veldtocht naar Rusland krijgsgevangen gemaakt bij Polotsk. Hij is daarna overgegaan naar het Russisch-Duitse Legioen en heeft twee jaar in Duitsland gediend. In 1814 werd hij weer krijgsgevangen gemaakt, dit keer in Frankrijk en kwam vervolgens in Franse dienst.  Hiervan werd hij in 1816 ontslagen. Op 12 mei 1816 komt hij in Nederlandse dienst bij het 33e Infanterie Bataillon in Harderwijk en een paar dagen later bij het 24e. Daarnaast staat in het Contrôleboek, maar niet in het Stamboek, dat hij is gegratiëerd voor desertie.

Gedeelte van het stamboek van Jacobus van den Heuvel (NA 2.13.09 inv. 673 nr. 256, link, image 60/65)

Deze turbulente carrière zou wonderwel aansluiten bij wat we in de brief lezen. De brief zou gericht kunnen zijn aan een Duitstalige strijdmakker uit het Russisch-Duitse Legioen die ook in 1814 krijgsgevangen is gemaakt door de Franse “vrienden”, die ook hem in dienst namen. Hij zou al eerder zijn gedeserteerd, nog steeds zijn ondergedoken, en zich regelmatig moeten verplaatsen, “uit Keulen” bijvoorbeeld. Jacobus deserteert ook en loopt vanuit Frankrijk naar De Nederlanden. Daar ontmoet hij een militair die hem herkent en gratie-papieren meegeeft voor indiensttreding in het Oost-Indisch leger.

Blijft de vraag hoe de briefschrijver zich zijn geletterdheid heeft eigengemaakt. Een goede scholing in Dordrecht voordat hij als 23 jarige naar Rusland trok? Of misschien simpelweg de waarheid achter dit citaat:

“Niets ontwikkelt intelligentie zo veel als reizen.” – Emile Zola

Jacobus van den Heuvel is onze favoriete briefschrijver. Maar mocht u, de lezer, een betere oplossing voor deze whodunnit hebben, dan houden wij ons uiteraard van harte aanbevolen.

In de tussentijd zijn wij Jacobus, Francois, Willem, Christiaan, of hoe hij ook moge heten, dankbaar voor zijn mooie sfeertekening uit de vroege jaren van het koloniale troepentransport.

Lees de hele brief hier.

We danken Jos Kaldenbach voor de hulp bij het informeren naar Christiaan Fellinger bij het Stadarchiv van Springe am Deister, Dennis van der Jagt voor het delen van zijn manuscript dat NA 2.10.50 inv. 83 beschrijft, en Maaike van der Kloet voor tekstuele suggesties.

Referenties en noten

  1. Bossenbroek, M.P. Het transport van koloniale troepen voor het Oost-Indische leger 1815-1909 (Amsterdam-Dieren: De Bataafsche Leeuw, 1986, 232 blz., ISBN 90 6707 088 2.
  2. Bataviasche Courant, 30 september, 7 oktober en 25 november 1820.
  3. Indisch magazijn: een tijdschrift ter verzameling van opstellen en berigten over, en van belang voor, de natuur-, volken- en staatkunde van Nederlandsch Oost-Indië ; uitgeg. onder medew. van Indië’s ingezetenen, Volume 2, Landsdrukkerij, 1845, p. 116-126.
  4. De data van 4 en 5 april zijn volgens krantenberichten. 11 april volgens het Contrôleboek en (1). In het Stamboek (2.13.09 inv. 673) wordt een datum van 1 april genoemd voor de Fortitude.
  5. Selima, Prov. Groninger Courant, 26 augustus 1817; Tromp, Verhandelingen en berigten betrekkelijk het zeewezen en de zeevaartkunde (1846), Volume 6, p.301.
  6. Bataviasche Courant, 16-08-1817 (link).
  7. 1855, Het fregatschip ‘Jacoba Cornelia Clasina’ van rederij Rietveld op de rede van Batavia. Geschilderd door Casparus Johannes Morel. Bron: RKD Ned. Instituut v. Kunstgeschiedenis.

Vrouwelijke Indische In’tvelds (VII). Het gezin van Juliet Elizabeth In’tveld en Frederik Schenck

0
Juliet Elizabeth In’tveld Privecollectie

In een reeks artikelen wordt nader ingegaan op de vrouwelijke leden van de Indische familie In’tveld, hun echtgenoten en – met name – hun kinderen.

In dit artikel wordt ingegaan op het gezin van Juliet Elizabeth In’tveld en Frederik Schenck. Het geslacht Schenck was oorspronkelijk afkomstig uit Württemberg. Friedrich Wilhelm Schenck, de vader van Frederik Schenck was officier in het Nederlandse leger. Hij moet goede relaties bij het hof hebben gehad: in zijn doopinschrijving wordt als officiële getuige de ‘Erfprins van Orangen’ Willem Frederik – de latere koning Willem I – genoemd.[i]

Alle kinderen uit dit huwelijk zouden de volwassen leeftijd bereiken. De drie dochters zouden net zoals hun moeder ‘goed’ trouwen: twee met een officier van het Oost-Indisch leger en een met een Oost-Indisch ambtenaar. De echtgenoot van haar oudste dochter zou zich – nadat hij de militaire dienst vaarwel gezegd had – ontpoppen tot een succesvol planter en zakenman.[ii]De enige zoon van Juliet Elizabeth en Frederik werd ook planter.

U kunt de PDF hier vinden.


[i]      J.C. Francken, ‘Een vorstelijke zoogbroeder Friedrich Wilhelm Schenck’, Amersfoort en Omstreken (2001), nr. 3.

[ii]   Zie hiertoe het zeer lezenswaardige boek: E.M. von Winning, Lebenslauf des Moritz von Winning 1835-1920 (Jakarta 1993).

Lezingen Reggie Baay en Jeroen Schuddebeurs op ALV – 16 maart

0
Reggie Baay

In aansluiting op de algemene ledenvergadering van 16 maart (uitnodigingen hiervoor zijn verstuurd) worden twee zeer interessante lezingen gehouden, vanaf 15:00h.

De eerste is van schrijver/historicus Reggie Baay, die zal vertellen over zijn zoektocht naar zijn Indische familiegeschiedenis, zoals vorig jaar gepubliceerd in zijn prachtige boek Het kind met de Japanse ogen. Dit boek is ontstaan nadat de auteur na het overlijden van zijn ouders een schoenendoos vol negatieven vond en er een verleden tevoorschijn kwam waar zijn ouders nooit over hadden gesproken.

De tweede lezing (ca. 16:45) zal worden gehouden door Jeroen Schuddebeurs, actief in de vereniging van geadopteerden uit Indonesië, die vanuit een heel ander perspectief zal vertellen over een zoektocht naar familie. In de jaren 70 werden ongeveer 3.000 kinderen onder schimmige omstandigheden uit Indonesië geadopteerd. De adoptiepapieren waren vaak vervalst. DNA onderzoek kan nu helpen om de biologische ouders toch op te sporen. Zijn lezing is getiteld Adopie: niet spoorloos met DNA.

De middag zal worden afgesloten met een gezellige borrel en aansluitend een Indisch buffet.

Leden kunnen zich aanmelden voor ALV en/of lezingen en/of Indisch buffet via deze gemakkelijke link, maar graag vóór 1 maart. Introducés zijn van harte welkom.

Algemene Ledenvergadering Indische Genealogische Vereniging
Zaterdag 16 maart 2019

13.00 – 20.00 (inloop vanaf 12:30 met koffie en spekkoek)
Kumpulan Bronbeek, Velperweg 147, 6824 MB Arnhem

Kosten:
ALV inclusief koffie en spekkoek: gratis
Lezingen (vanaf 15:00h): gratis
Indisch buffet inclusief 2 drankjes: €30 p.p. [inclusief BTW????]

Verschuldigde bijdrage overmaken op IBAN NL47INGB0000146032 ten name van de Indische Genealogische Vereniging onder vermelding van Indisch buffet.

Recent Nieuws