Home Blog Pagina 36

Rundberg-Burgemeestre

2
> Klik op de titel van dit artikel om een reactie achter te laten <

De collectie Indische kranten van de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag – online te raadplegen via www.delpher.nl – bevat een schat aan informatie over onze voorouders in Nederlandsch-Indië. Dit is voor hedendaagse genealogen natuurlijk fijn, maar duidelijk wordt daarbij ook dat privacy destijds volstrekt geen rol speelde. De soms niet zo mooie werkelijkheid werd breed uitgemeten, waarbij betrokkenen zonder enige terughoudendheid met naam, toenaam en functie werden genoemd.

Dit ondervond ook de ambtenaar Jozua Alexander David Rundberg. We zien hem hier op de foto met zijn echtgenote Wilhelmina Henriette en zijn schoonzuster Carolina Eleonora, echtgenote van Pieter Christiaan Lans. Beide vrouwen waren dochters van Frederik George Burgemeestre (1821-1858), verwekt bij een inlandse vrouw, maar niet door hun natuurlijke vader erkend. Desondanks gebruikten zij diens naam en noemden zich Burgemeestre.

Rundberg werd geboren te Soemenep op Madoera op 30 oktober 1849 als zoon van Willem Nicolaas Rundberg en Levina Tawaris. Hij en zijn vrouw trouwden in Soemenep op Madoera op 22 augustus 1874. Uit hun huwelijk werden een zoon (Willem Nicolaas) en twee dochters (mevrouwen Von Klitzing Kaiser en De Kock) geboren.

Rundberg-Burgemeestre

Sinds 1883 was Rundberg als opzichter werkzaam bij de zoutaanmaak, steeds op Madoera. Op 10 november 1897 werd hij benoemd tot zouthoofddepotpakhuismeester te Marengan, Kartasada, Paleboenan en Moendoeng-Moendoeng (Madoera). Ruim twee jaar later ging het mis en goed ook. In februari 1900 werd hij door de resident van Madoera geschorst op verdenking van verduistering van ‘landsgelden’. Een grondig, bijna twee jaar durend onderzoek volgde, waarna zijn zaak begin april 1903 voor de raad van justitie te Soerabaja diende. Hem werd uiteindelijk ontvreemding van 900 gulden en vervalsing van de boeken ten laste gelegd. Als verzachtende omstandigheden werden aangemerkt het relatief kleine bedrag en zijn ‘langdurig onbesproken gedrag’. Het openbaar ministerie eiste daarom één jaar en zes maanden gevangenisstraf; Rundberg’s advocaat concludeerde vrijspraak.

De raad van justitie achtte Rundberg schuldig en veroordeelde hem op 15 april 1903 tot een jaar gevangenisstraf en een boete van 75 gulden. Het Hoog Gerechtshof van Nederlandsch-Indië verhoogde zijn gevangenisstraf in juli d.a.v. naar twee jaar, waarna hij werd overgebracht naar ’s‑lands gevangenis in Semarang. Zijn veroordeling gaven het gouvernement aanleiding hem in augustus 1903 oneervol – dus zonder recht op pensioen – uit ’s‑lands dienst te ontslaan. In januari 1905 kreeg hij gratie en hoefde hij de rest van zijn gevangenisstraf niet meer uit te zitten.

Waarom Rundberg in de fout ging, vertelt het verhaal niet, maar hij zal wellicht een (tijdelijk?) geldprobleem hebben gehad dat hij op deze manier dacht te kunnen oplossen. Na uit de gevangenis te zijn ontslagen, leefde hij nog enkele jaren vermoedelijk in alle rust. Intussen moest hij wel zien rond te komen van het bescheiden bedrag van 60 gulden per maand dat hij van het gouvernement aan onderstand ontving. Ten opzichte van de 200 gulden die hij maandelijks als pakhuismeester verdiende dus een forse teruggang in inkomen.

Rundberg overleed in Pamekasan (Madoera) op 26 augustus 1912. Blijkens zijn overlijdensbericht in het Bataviaasch Nieuwsblad van 28 augustus d.a.v. 1912 ‘plotseling’, dus vermoedelijk aan een hartstilstand. Zijn echtgenote overleefde hem, maar wanneer zij haar levenseinde vond, is onbekend.

Bataviaasch Nieuwsblad van 28 aug. 1912

Foto en tekst: Roel de Neve

> KLIK OP DE TITEL VAN DIT ARTIKEL OM EEN REACTIE ACHTER TE LATEN <

Vind je het leuk als in deze rubriek ook een foto uit jouw familiealbum gepubliceerd wordt? Stuur deze dan naar de redactie (redactie@igv.nl). Daarbij graag vermelden wie er op de foto staan en, indien bekend, waar en wanneer de foto genomen is en ter gelegenheid waarvan.

Drama op de Palembangrivier

0
> KLIK OP DE TITEL VAN DIT ARTIKEL OM EEN REACTIE ACHTER TE LATEN <

De residentie Palembang in Oost-Sumatra bestond voor het grootste deel uit vlak laagland. Dit uitgestrekte gebied werd doorsneden door een groot aantal rivieren die in het bergachtige binnenland ontsprongen en bij hun monding brede, moerasvormige en onherbergzame delta’s vormden. De gelijknamige hoofdstad van de residentie werd door de rivier Moesi (Soengei Moesi of Palembangrivier) verdeeld in een noordelijk en zuidelijk deel.

De Moesi was zo’n 600 km. lang en bij Palembang ongeveer 400 meter breed. Zij was de op een na grootste en in de negentiende eeuw best bevaarbare rivier van Sumatra en vormde van­uit zee de toegang tot het ongeveer 90 km. landinwaarts gelegen Palembang. De stroming op de rivier kon door de getijdenwerking sterk zijn. Extra voorzichtigheid was bovendien vereist vanwege de vele eilandjes en zandbanken, terwijl grotere schepen de ondiepten in de monding alleen tijdens vloed konden passeren.

Palembang werd naast enkele tienduizenden inlanders en enkele honderden Europeanen, bevolkt door een paar duizend Chinezen en Arabieren. Aan het hoofd van het Nederlandse bestuursapparaat in de residentie stond de resident. De ambtenaren die hem ter beschikking stonden, waren ter hoofdplaats of in het binnenland gestationeerd. De Chinezen en Arabieren stonden onder hun eigen hoofden, respectievelijk de kapitein der Chinezen en het hoofd der Arabieren.

In 1852 waren in de hoofdplaats Palembang de volgende Europese ambtenaren werkzaam (ontleend aan: Almanak en naamregister van Nederlandsch-Indië voor het schrikkeljaar 1852, waarin we de situatie eind 1851, begin 1852 treffen).

  • C.A. de Brauw (+), luitenant-kolonel der infanterie en wnd. resident.
  • F.J.P. Storm van ’s‑Gravesande (+), assistent-resident en magistraat.
  • E.J. Böckel (*), secretaris, tevens algemeen ontvanger, notaris en vendumeester.
  • P.C. Klaus (*), commies-boekhouder, tevens pakhuismeester en agent van de Bataviase wees- en boedelkamers.
  • A.F.D. Samuels (+), derde commies en agent van de Bataviase wees- en boedelkamers.
  • F.M. van Heijst, ambtenaar ter beschikking.
  • L. de Chauvigny de Blot, ambtenaar ter beschikking.
  • A.L.P. de Serière (+), controleur 2e klasse.
  • D. Fisher,+ commies-ontvanger inkomende en uitgaande rechten, tevens havenmeester.
  • C.N.J. von Ochssee (*), zoutpakhuismeester.
  • W.F.K. Bisschoff van Heemskerk (*), eerst aanwezend ingenieur belast met het civiel bouwdepartement.
  • E.A.R.L. [baron] van Hoëvell, wnd. landmeter en taxateur van vaste goederen.

Verder was Tjoa Kielien kapitein der chinezen en Pangeran Sjarief Alie Bin Aboe Bakar Bin Fsaleh hoofd der Arabieren.

In februari 1852 legden een aantal ambtenaren en officieren van het Oost-Indisch leger ter gelegenheid van het Chinese nieuwjaar een ceremonieel bezoek aan de kapitein der Chinezen af. Tijdens hun terugkeer op de 20ste van die maand voltrok zich bij het oversteken van de rivier Palembang een drama. De boot waarop het gezelschap – negentien man sterk – voer, sloeg door de sterke stroming om, waarbij tien van hen, voornamelijk officieren, verdronken. De ambtenaren onder de slachtoffers zijn in bovenstaande overzicht met (*) aangeduid. Degenen die blijkens de Almanak en naamregister van Nederlandsch-Indië voor het jaar 1853 (dus eind 1852) nog in hun bovengenoemde functie dienst deden, zijn aangeduid met (+) en waren dus gered of maakten geen deel uit van het gezelschap dat zo zwaar getroffen werd. Dit laatste geldt ook voor de overige functionarissen (Van Heijst, De Chauvigny de Blot en Van Hoëvell), die in 1852 (in elk geval na het drama ) werden overgeplaatst. Van de degenen die niet onder de slachtoffers voorkwamen (negen personen), weten we alleen dat de resident en de assistent-resident werden gered. Over wie de zeven overige geredde personen in het gezelschap waren, werd in de kranten niets meegedeeld.

Uit: Leydsche Courant van 19 april 1852 (boven), Middelburgsche Courant van 20 april 1852 (midden), en Nederlandsche Staats-Courant van 18 mei 1852 (onder).

1 Leydsche Courant van 19 april 1852

2 Middelburgsche Courant van 20 april 1852

3 Nederlandsche Staats-Courant van 18 mei 1852

De namen van de ongelukkigen staan vermeld in de opgaven van de burgerlijke stand in Almanak en naamregister van Nederlandsch-Indië voor 1853.

4 Overledenen in Almanak en naamregister 1853 Palembang

Afsluitend een overzicht van de genealogische gegevens van de slachtoffers en de twee leden van het gezelschap die van de verdrinkingsdood werden gered en van wie de naam bekend is.

Door: Roel de Neve

> KLIK OP DE TITEL VAN DIT ARTIKEL OM EEN REACTIE ACHTER TE LATEN <

Armenen in Nederlandsch-Indië

8
> KLIK OP DE TITEL VAN DIT ARTIKEL OM EEN REACTIE ACHTER TE LATEN <

Een bevolkingsgroep in Nederlandsch-Indië die door haar familienamen opviel, waren de Armenen. Zij kwamen vanuit Perzië (Isfahan) via Brits-Indië naar de Maleise archipel en handel drijven was de reden van hun komst. Omstreeks 1850 treffen we onder de handelshuizen op Java namen aan als Aganoor, Andreas, Arathoon, Johannes, Joseph, Macartisch, Martherus, Nahapet en Zakkara. De Armeense kooplieden waren over het algemeen kapitaalkrachtig en betaalden veel belasting, wat het voor de Indische regering aantrekkelijk maakte hen te verwelkomen.

Een van die Armeense kooplieden in goede doen was Gavork Manuk. Hij handelde vooral in stoffen, maar ook in bijvoorbeeld wijn, sigaren en tabak, en overleed in Batavia op 2 oktober 1827. In zijn overlijdensadvertentie in de Bataviasche Courant van 9 dagen later lezen we dat hij een ‘voornaam Armenisch koopman’ was. Hoewel hij zelf geen kinderen had en ook niet getrouwd was, kwam hij uit een grote familie. In de Bataviasche Courant van 10 mei 1826 gaf hij kennis van het overlijden van zijn broer Malcum Manuk in Calcutta op 27 februari 1826. De overledene liet ‘numerous family and friends’ achter.

1

2

.

Fragmentgenealogie van de familie Manuk

De onder Armenen veel voorkomende voornaam Manuk vinden we terug in de familienaam Manoukian of Manukyan. Het suffix -ian betekent zoon of dochter van. Bekende hedendaagse dragers van de familienaam Manoukian zijn onder andere Alain Manoukian (1946), Frans kledingontwerper, André Manoukian (1957), Frans songwriter, jazzmusicus en acteur, David Manoukian (1975), Belgisch zakenman en oprichter van The-Sphere.com, Edward Manukyan (1981), Amerikaans componist, en Vazgen Manukyan (1946), oud-regeringsleider en oud-minister van Armenië.

De aanduiding ‘voornaam’ in zijn overlijdensadvertentie was geen overdrijving. Gavork Manuk behoorde zonder twijfel tot de Bataviase elite van zijn tijd, wat bijvoorbeeld bleek op 23 september 1812. Die dag werd er een bijeenkomst gehouden, waarbij de ‘voornaamste en notabelste ingezetenen van Batavia’ aanwezig waren. Hij was daarbij niet alleen aanwezig, maar werd door de aanwezigen tevens tot lid van een commissie gekozen, die de opdracht mee kreeg het ontwerpen van een ‘gevoegelyk addres’ aan luitenant-gouverneur Thomas Raffles ter gelegenheid van diens terugkomst uit de ‘Oostersche districten’.

Dat hij niet onbemiddeld was, bleek na zijn overlijden op 2 oktober 1827. In de Javasche Courant van 21 februari 1828 werd aangekondigd dat in maart uit zijn boedel in het openbaar vijf huizen, alle gelegen aan de Roea Malacca (Jonkersgracht) in Batavia, zouden worden verkocht. Een daarvan diende als pakhuis en twee andere waren tevens voorzien van een kombuis, dispens, slavenvertrekken, paardenstal en wagenhuis. De door hem bewoonde ‘tuin op Molenvliet’ (lees voor tuin: buitenplaats/-huis) was in de Javasche Courant van 5 januari d.a.v. al te huur aangeboden. En in maart gingen ook ‘eenige goud- en zilverwerken, edelgesteenten, onder welke een fraaije brillanten ring wegende … karaat en een dito met een grooten robijn, mitsgaders eenige ongangbare Javasche munten’ onder de hamer.

Gavork Manuk behoorde tot een bevolkingsgroep die in Nederlandsch-Indië tot de Europeanen werden gerekend, waarbij ongetwijfeld zal hebben meegespeeld dat haar leden Christen waren. Het aantal Perzische Armenen in Nederlandsch-Indië bedroeg overigens nooit meer dan 500. Zij vormden dus steeds een zeer kleine groep. Men kon hen destijds vooral vinden in Batavia, Soerabaja en Makasser met familienamen als Amir[gan], Apcar, Ardaseer, Carapiet, Galestin, Johan, Jordan, Kurkdjian, Marcar, Paulus, Satoor en Soentpiet en uiteraard de namen die aan het begin van dit bericht zijn genoemd.

De naam Kurkdjian kreeg in Nederlandsch-Indië in brede kring bekendheid door Ohannes Kurkdjian (1851-1903). Hij richtte in 1888 in Soerabaja een fotografisch atelier op en werd vooral populair door zijn foto’s van landschappen, rokende vulkanen, inlanders, Europese gebouwen en interieurs en feestelijke gebeurtenissen. Zijn werk verscheen op schoolplaten en was een dankbaar object voor fotoalbums die aan een verblijf in Nederlandsch-Indië moesten herinneren. Aan zijn populariteit heeft ongetwijfeld bijgedragen dat hij met zijn geënsceneerde voorstellingen een – achteraf en kritisch beschouwd te – idyllisch en romantisch beeld van Neder­landsch-Indië en zijn inheemse bevolking schiep. Zijn foto’s blijven echter een lust voor het oog en bevinden zich thans in een groot aantal musea en particuliere collecties.

3a Soerabaiasch-Handelsblad van 25 jan. 1890

Soerabaiasch-Handelsblad van 25 jan. 1890

3b Soerabaiasch-Handelsblad van 11 okt. 1900

Soerabaiasch-Handelsblad van 11 okt. 1900

Armen in NI [1]

Man en paard op de Zandzee met op de achtergrond de vulkaan Bromo & batikkende Javaanse vrouwen

Armen in NI [2]

Landschap met Javaanse boeren & de aloeng aloeng van Djokjakarta met waringins en Javanen

Naar de Indische Armenen is veel onderzoek gedaan en in die context moet natuurlijk vooral één iemand speciaal worden genoemd, namelijk Armèn Joseph (1921). Deze in Soerabaja geboren zoon van een uit Nieuw-Julfa (de Armeense wijk van Isfahan) afkomstige Armeen deed ongeveer 35 jaar onderzoek naar de groep met wie hij door geboorte verbonden was. Zijn levenswerk berust nu bij het Nationaal Archief als Collectie A. Joseph (toegang 2.21.281.43; elf inventarisnummers).

Inventarisnummer 1 bevat de gegevens van de burgerlijke stand zoals opgegeven in de almanakken, naamlijsten en adresboeken van Nederlandsch-Indië voor de jaren 1815-1922, aangevuld met gegevens uit particuliere archieven. De geschiedenis van de Armeense gemeenschap in Nederlandsch-Indië is beschreven in inventarisnummer 4. Genealogisch gezien ook interessant zijn de inventarisnummers 7 en 8 met gegevens uit de dtb-registers van de Armeens-apostolische kerken in Batavia (gewijd aan Johannes de Doper) en Soerabaja (gewijd aan St. George) en genealogische aantekeningen betreffende de 19e en 20e eeuw. Hetzelfde geldt voor inventarisnummers 10 (stukken betreffende Armeense handelsfirma’s) en 11 (stukken betreffende naturalisatie van Armenen in Nederlandsch-Indië).

Armèn Joseph kwam er helaas nooit aan toe zijn materiaal te verwerken in een boek. Mede daarom en als eerbetoon aan hem en zijn werk, heeft de redactie van De Indische Navorscher het plan opgevat in een van komende jaarboeken een dossier over Armeense families in Nederlandsch-Indië op te nemen. Op basis van het door Joseph verzamelde materiaal moet het mogelijk zijn de genealogieën van een flink aantal Armens-Indische families samen te stellen. Hopelijk komen we hierdoor ook meer te weten over bijvoorbeeld clan- en dynastievorming, huwelijksgedrag, gezinsgrootte, beroepsmatige actviteiten en loopbaanpatronen binnen de Armeense gemeenschap in Nederlandsch-Indië.

Door: Roel de Neve

8 Armèn Joseph

Armèn Joseph (uitsnede van een foto van Henk Visscher in het Reformatorisch Dagblad)

> KLIK OP DE TITEL VAN DIT ARTIKEL OM EEN REACTIE ACHTER TE LATEN <

Anna Wilhelmina Barkey

2
> KLIK OP DE TITEL VAN DIT ARTIKEL OM EEN REACTIE ACHTER TE LATEN <

Een voor velen bekende Indische familienaam is Barkey. De (uitgebreide) Indische tak van deze familie stamt uit het huwelijk van Anthony Barkey (Berbice 1740 – Batavia 1795) en Margarita Immelia Camphuijsen (Doesburg 1744 – Batavia 1801). Hun zonen Nicolaas Jan Pieter en Anthony Bernardus werden de stichters van de twee hoofdstaken van de familie.

Een kleindochter van eerstgenoemde was Anna Wilhelmina Barkey, in de familie Antje genoemd. Zij werd op 30 september 1829 geboren in Soemenep op het eiland Madoera en overleed te Batavia bijna 83 jaar oud op 8 september 1912. Zij was weduwe van Diederik Burgemeestre en moeder van negen kinderen, waarvan er vijf volwassen werden.

Haar talrijke nakomelingen wonen in Nederland, de Verenigde Staten en Nieuw-Zeeland en zijn onder meer te vinden in de families Broekhals, Burgemeestre, Celosse, Cohen, Egeter, Van der Els, Fransz, Goodsir, Hoogweg, Van Kuyk, Lutter, De Neve, Sonntag, Van Spanje en De Vries.

Wanneer bijgaande foto is genomen, is onbekend, maar vermoedelijk zal dit omstreeks 1900 zijn geweest.

Door: Roel de Neve

Anna Wilhelmina Barkey

 Anna Wilhelmina Barkey

> KLIK OP DE TITEL VAN DIT ARTIKEL OM EEN REACTIE ACHTER TE LATEN <

Vind je het leuk als in deze rubriek ook een foto uit jouw familiealbum gepubliceerd wordt? Stuur deze dan naar de redactie (redactie@igv.nl). Daarbij graag vermelden wie er op de foto staan en, indien bekend, waar en wanneer de foto genomen is en ter gelegenheid waarvan.

‘Franse’ namen in Nederlandsch-Indië

14
> KLIK OP DE TITEL VAN DIT ARTIKEL OM EEN REACTIE ACHTER TE LATEN <

Onder de namen in Nederlandsch-Indië die een buitenlandse origine verraadden, trof men destijds veel Frans klinkende namen. Niet vreemd natuurlijk, aangezien de kolonialen uit alle windstreken afkomstig waren. De bakermat van veel in Nederlandsch-Indië woonachtige families lag dan ook in de Zuidelijke Nederlanden, Frankrijk of Zwitserland. De ‘Franse’ aanwezigheid in Nederlandsch-Indië werkte ook door in sommige Indische romans, waarin personages werden opgevoerd als Addy de Luce (De Stille kracht van Louis Couperus), Charles Prédier (Goena-goena van P.A. Daum) en Elsje en Jan Dupré (Ontzusterd van P.A. Daum).

Een van die Indische families waarbij je zeker niet denkt aan herkomst uit de Noordelijke Nederlanden, droeg de naam Bachet. Haar stamvader Servaas Henri Bachet werd geboren in Maastricht in 1807. Hij was militair en ging op 22 maart 1828 als gepasporteerd fourier aan boord van het schip “Abel Tasman” met bestemming Oost-Indië. Ondanks het gemis van zijn linkeroog was hij geschikt bevonden voor de koloniale dienst. De “Abel Tasman” bereikte Batavia op 29 juni 1828 met aan boord Z.M. troepen – Bachet was met zijn voormalige legeronderdeel meegereisd – en twee passagiers (w.o. niet Bachet).

Servaas Henri Bachet trouwde te Batavia in 1839 met een Indisch meisje met wie hij nageslacht kreeg dat in Nederlandsch-Indië bleef wonen. Na tot klerk op het residentiekantoor van Bantam te zijn aangesteld, verhuisde hij naar Serang, de hoofdplaats van die residentie. Hij werkte daar als commies-ontvanger en pakhuismeester, toen hij in 1859 wegens ziekte met wachtgeld ging. Het jaar daarop mocht hij voor herstel van gezondheid twee jaar met verlof naar Nederland. Zijn bestemming zou hij echter nooit bereiken, aangezien hij tijdens de reis kwam te overlijden.

In De Indische Navorscher zijn tot nu toe enkele families behandeld met een naam die net als Bachet op herkomst uit zuidelijker streken wijst, te weten Baron (1991), Bousquet – De Fillietaz Bousquet (2003), De Chauvigny de Blot (1989, 2011), Du Cloux (en afgeleide namen) (1993), Crince le Roy (2011), Darlang (2006), Dessauvagie (1991), Domis – De Senerpont Domis (2001), Dormieux (1990), Lagaun[n]e (2014), De Lannoy (2005), Lapré (1992), Livain (2004), Mahieu (2002), De la Motte (1992), Pasques de Chavonnes (1993), Du Puy (1996), Le Roux (2005), De Saumaise (2004) en Teisseire (2004).

Daarnaast komen we in publicaties met Indische burgerlijke-standgegevens en grafschriften namen tegen zoals: Bachet, Baudoin, Du Bois, Bois d’Enghien, De Bordes, Boudriot, Bousché, Bousquet, De Brie, Brunet de Rochebrune, Brutel de la Rivière, Buisson de Saint Rémy, De Burlet, Buvry de Mauregnault, De Calonne, Cambier, Caron, De Charon de Saint Germain (jhr.), Cheval[l]ier, De Chiusole de Campis, Des Celles, Le Clercq, Le Clercq de Courcelles, Clignett, Cocheret de la Maronière, Collard, Le Comte, Cordier de Croust, Courier dit Dubekart, De la Croix, Darricarrère, Despéroux, Deux, Duchateau, Dumas, Dumont, Dusser de Barene, Granpré Molière, Gregoire, Hamar de la Bréthonière, De/Du Jardin, Lannée de Bétrancourt, Lapré, Lisnet, Du Long, Lucardie, Mannot, Marlier de Routon, De Neve, Noël, De Penasse, Du Perron, Du Pré, De la Rambelje, De Rochemont, Saint Pourçain, Saint-Yves, Saintgenis, De Serière (en afgeleide namen), Sersansie, Theuvenet, Tissot, De Vicq de Cumptich, Voûte en Zannet.

Het ligt in de bedoeling met enige regelmaat in De Indische Navorscher of op deze website (afhankelijk van de omvang van de desbetreffende familie) aan families met namen als bovengenoemd aandacht te blijven schenken. Een ieder die daaraan kan en wil bijdragen is hierbij van harte uitgenodigd.

Ter afronding van dit bericht worden hier twee families uitgelicht, te weten Despéroux en Tissot. De Indische stamvader van eerstgenoemde familie werd geboren in La Rochelle en was in Nederlandsch-Indië actief als koopman, scheepseigenaar en -gezagvoerder en tenslotte landhuurder in het Djokjase. Hij trouwde in Nederlandsch-Indië een in Antwerpen geboren vrouw met wie hij kinderen kreeg. De stamvader van de Indische familie Tissot kwam in Marseille ter wereld en was in Nederlandsch-Indië eveneens actief in de handel.

Genealogie Despéroux

Genealogie Tissot

Aanvullingen en verbeteringen zijn vanzelfsprekend welkom.

Door: Roel de Neve

> KLIK OP DE TITEL VAN DIT ARTIKEL OM EEN REACTIE ACHTER TE LATEN <

Wilhelmina Albertina Geertruida Kruijff

0
Wilhelmina Albertina Geertruida Kruijff
> KLIK OP DE TITEL VAN DIT ARTIKEL OM EEN REACTIE ACHTER TE LATEN <

Wilhelmina Albertina Geertruida Kruijff, roepnaam Mien, werd te Probolinggo geboren op 25 december 1874 en overleed te Banda Neira op 3 maart 1905, dus nog maar 29 jaar oud. Haar moeder was een inlandse, Kamina genaamd. Haar vader Lodewijk Christiaan Kruijff verloor zij al op vrij jonge leeftijd. Hij overleed te Probolinggo op 12 juni 1889.

Mien trouwde in 1903 met Christiaan Hendrik – Hein – Lans (1871-1951) met wie zij twee dochters kreeg. Zij overleed tijdens de geboorte van haar tweede dochter. Haar echtgenoot stamde uit een familie die al enkele generaties lang op Banda Neira woonde. Hij was administrateur van het op dat eiland gelegen nootmuskaatperk Zevenbergen en Hersteller dat sinds 1863 eigendom van de familie Lans was. Mien was van 1902-1903 tijdelijk hulponderwijzeres aan de meisjesschool te Banda Neira.

Door: Ad Lans

Wilhelmina Albertina Geertruida Kruijff

Wilhelmina Albertina Geertruida Kruijff

> KLIK OP DE TITEL VAN DIT ARTIKEL OM EEN REACTIE ACHTER TE LATEN <

Kleine Indische genealogieën

4
> KLIK OP DE TITEL VAN DIT ARTIKEL OM EEN REACTIE ACHTER TE LATEN <

Silsilah silsilah ketjil

In De Indische Navorscher worden sinds 1988 de genealogieën van Indische families gepubliceerd. En zolang de Indische Genealogische Vereniging bestaat en er mensen zijn die in de redactie willen zitten, zal dit natuurlijk blijven gebeuren.

Het publiceren van die genealogieën is niet alleen liefhebberij, maar dient ook een wezenlijk belang. Samen laten zij immers een beeld ontstaan over bijvoorbeeld Indische loopbanen, huwelijkspatronen en familienetwerken en het Indische concubinaat. We moeten hierbij uiteraard bedenken dat dit beeld niet op voorhand als representatief mag worden beschouwd. Daarvoor zal er nog heel veel meer moeten worden geselecteerd en gepubliceerd.

Desondanks biedt hetgeen dat is en nog zal worden gepubliceerd hopelijk waardevolle informatie voor historici en sociale wetenschappers die in de toekomst studie willen maken van de Indo-Europese bevolkingsgroep in Nederlandsch-Indië.

Onder de bovengenoemde kop zullen genealogieën van families worden gepubliceerd, die wel bijdragen aan de beeldvorming maar die te klein zijn voor opname in De Indische Navorscher. Bovendien vallen zij niet onder de families die onder een andere kop op deze website worden behandeld. Overigens is het niet ondenkbaar dat alle op deze website gepubliceerde genealogieën t.z.t. worden gebundeld en alsnog gezamenlijk een plaats in De Indische Navorscher krijgen.

Als eersten volgen hier de families Cinecout en Dersjant. In het eerste geval gaat het om een familie waarvan de Indische tak uit slechts een gezin bestaat, dat bovendien slechts drie kinderen (dochters) telde. De Indische familie Dersjant stamt vermoedelijk uit Delft.

Genealogie Cinecout

Genealogie Dersjant

Door: Roel de Neve

> KLIK OP DE TITEL VAN DIT ARTIKEL OM EEN REACTIE ACHTER TE LATEN <

Oude Djokjase families

1
> KLIK OP DE TITEL VAN DIT ARTIKEL OM EEN REACTIE ACHTER TE LATEN <

In Het Nieuws van den Dag voor Nederlandsch-Indië van 29 november 1938 verscheen een artikel met als titel ‘Oude Jogjasche families. Telgen van oude geslachten drukten hun stempel op de Kratonstad’. De schrijver besteedde daarin onder meer aandacht aan de families die nauw verbonden waren met de cultures en aan enkele ‘merkwaardige figuren’, waaronder een zekere H. v.d. Klugt, drager van de Militaire Willemsorde.

De Europese (groot)landbouwondernemers in Nederlandsch-Indië namen, naast gouvernementsambtenaren en militairen, een aparte positie in. In economisch opzicht waren zij belangrijk. Door hun ondernemingszin en pioniersmentaliteit kon immers worden voldaan aan de in Nederland bestaande vraag naar producten als suiker, koffie en tabak. Bovendien stonden zij in nauw contact met desabevolking, wat nog een extra dimensie kreeg door het feit dat velen van hen ongetrouwd samenleefden met een vrouw uit de desa (huishoudster of njai) en zij niet zelden zelf ook een Aziatische moeder hadden.

De cultuurondernemers spraken bovendien tot de verbeelding, verbonden als zij waren met de veronderstelde romantiek van het pioniersbestaan in de jungle en het grandseigneuriale leven dat sommigen van hen daar in hun paleisachtige huizen leidden. Bovendien waren er de verhalen over de in Nederlandsch-Indië vergaarde en in Europese casino’s vergokte fortuinen. De Europese cultuurondernemer kende overigens vele gezichten: van eigenaren van enorme landerijen en een groot aantal ondernemingen tot onder de tropenzon ploeterende bezitters van enkele kleine erfpachtpercelen. Aan de ene kant ontstonden er ware plantersdynastieën die generaties lang actief waren, terwijl er aan de andere kant eendagsvliegen waren die gedwongen door omstandigheden al na een generatie hun onderneming moesten opgeven om daarna in de vergetelheid te raken.

De negentiende eeuw was ongetwijfeld de bloeitijd van de ‘plantersaristocratie’, het hart van het Indische patriciaat, en een periode waarin zich wijdvertakte familienetwerken vormden. Dit gold zeker ook voor de landhuurders in de Javase vorstenlanden Soerakarta en Djokjakarta, die hun gronden niet van het gouvernement, maar van de Javaanse vorsten en hun rijksgroten huurden. In Djokjakarta was er vooral in de tweede helft van de 19e eeuw sprake van een concentratie van ondernemingen bij enkele families. In 1885 waren 33 van de 52 ondernemingen eigendom van de families Baumgarten, Dom, Enger, Kläring, Raaff, Weijnschenk, Wieseman en hun naaste verwanten.

In Soerakarta was het aantal ondernemingen dat jaar met 163 ruim drie maal zo groot, terwijl deze over relatief meer families was verdeeld. Vooral in het Solose waren er families die zaken in het groot deden. Zo grossierde de familie Dorrepaal in ondernemingen en was zij omstreeks 1885 eigenaar of mede-eigenaar van zo’n 25 indigo-, koffie-, tabak- en suikerondernemingen. De grondlegger van dit indrukwekkende bezit, de Nederlander Gregorius Leonardus Dorrepaal (1816-1883), was getrouwd met de half-Chinese Ludovica Manuel. Eén van haar zusters trouwde met Johan Frederik Arnold, broer van de stichter van de bekende Michiels-Arnold-landen.

De meest bekende naam in Soerakarta was ongetwijfeld Dezentje. De eerste landhuurder van die naam, Johannes Augustinus (Tinus) Dezentje, was de zoon van een Franse vader die het tot luitenant bracht en een Javaanse moeder. Veel roem oogste Dezentje met zijn optreden tijdens de Java-Oorlog van 1825 tot 1830. Met een door hem zelf gevormd korps Pradjoerits (inlandse soldaten) stond hij het gouvernement terzijde in de strijd tegen de opstandige prins Diponegoro, wat hem een benoeming tot ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw opleverde. Pas nadat de rust was hersteld, rees zijn ster als cultuurondernemer. In 1837 was hij met zo’n 1275 hectare tot verreweg de grootste landbouwondernemer in Soerakarta uitgegroeid. Zijn landen telden bijna 39000 opgezetenen en brachten in 1837 naar schatting ongeveer eenderde van de totale koffieproduktie in Soerakarta op.

De familie Weijnschenk te Djokjakarta vormde de spil van een andere vorstenlandse clan, waartoe ook families als Dom en Wieseman behoorden. De broers George (1811-1878) en George Lodewijk (1814-1859) Weijnschenk, zoons van een luitenant der cavalerie in Soerakarta, waren in 1845 huurder of medehuurder van verscheidene indigo- en koffie-ondernemingen. Hun ondernemingen, waarvan een deel was ondergebracht in naamloze vennootschappen, waren in 1900 nog steeds eigendom van de familie.

Eén van de zusters van de broers Weijnschenk trouwde met de landhuurder Pieter Dom (1802-1880), zoon van een inlandse vrouw en geadopteerd door een Europeaan. Zijn moeder huurde als ‘njai Dom’ te Djokjakarta in de jaren 1817-1819 enige desa’s. Ook de zoons van Pieter waren landhuurders, terwijl één van zijn dochters trouwde met Frederik Willem Wieseman (1830-1907), een andere bekende Djokjase landhuurder.

In Djokjase landhuurderskringen was minstens zo bekend de naam Baumgarten. Deze familie stamde af van een Europese opperchirurgijn die in 1813 in Djokjakarta overleed. Diens half-Javaanse weduwe huurde daar reeds in 1818 enige percelen grond. Haar vele nakomelingen waren tot ver in de 20e eeuw als landhuurder actief. Nauw verwant aan de familie Baumgarten waren onder meer de families Van den Berg, Engel, Lammers en Weijnschenk.

Tot slot nog iets over de in het begin van dit bericht genoemde H. v.d. Klugt. Gedoeld werd op Huibert van der Klugt, die te Kuilenburg (Culemborg) op 22 augustus 1796 werd geboren als zoon van Cornelis van der Klugt en Saartje de Leeuw. Hij overleed te Djokjakarta op 22 oktober 1866 en was op 4 maart 1829 te Magelang (Kedoe) getrouwd met Hendrika Quisthout, weduwe van Simon de Waal. Zij kregen voor zover bekend twee dochters: Sophia Hendrika Wilhelmina van der Klugt (Kedongkebo 5 mei 1832 – Djokjakarta 23 sept. 1881), echtgenote van Lodewijk Willem Frederic Akkermans, en Theresia Louisa Henriette van der Klucht (Soerakarta 16 sept. 1838 – Magelang (Kedoe) 17 april 1891), echtgenote van Julien Vroom.

Huibert van der Klugt was op 17 mei 1814 in Nederlandse dienst getreden bij het 1e regiment dragonders en ging op 15 december 1814 over naar het bataljon Oost-Indische huzaren nr. 5 (het latere regiment huzaren nr. 7). Op 15 oktober 1815 vertrok hij aan boord van het schip “Admiraal Evertsz” naar Nederlandsch-Indië. Daar aangekomen doorliep hij de lagere rangen en werd in 1826 van opperwachtmeester bevorderd tot tweede luitenant-commandant van het korps Djajang Sekars in de residentie Kedoe. In 1830 volgde zijn bevordering tot eerste luitenant bij het regiment huzaren nr. 7 en op 18 maart 1833 zijn benoeming tot ritmeester bij dat regiment. In 1840 ging hij met pensioen. Tijdens de Java-oorlog onderscheidde hij zich meerdere malen. Zo trad hij in 1828 ‘verdienstvol’ op tijdens een aanval op een sterke, door de natuur moeilijk te naderen vijandelijke positie, waarbij hij niet gevaarlijk ‘evenwel vrij ernstig gekwetst’ raakte (Javasche Courant van 6 nov. 1828).

Door: Roel de Neve

Uit: Het Nieuws van den Dag voor Nederlandsch-Indie van 29 november 1938

1

2

3

4

5

6

> KLIK OP DE TITEL VAN DIT ARTIKEL OM EEN REACTIE ACHTER TE LATEN <

Recent Nieuws