Een groot deel van de betreffende begraafplaatsen is inmiddels geheel verdwenen of op zijn minst geruimd, maar toch is een aantal nog steeds te vinden in het huidige Indonesië. De grote begraafplaatsen Peneleh te Surabaya en Peutjoet te Banda Aceh zijn hier de bekendste voorbeelden van.
Als een extra service zijn hier links naar andere websites met betrekking tot dit onderwerp.
Het bestuur van de Indische Genealogische Vereniging heeft besloten de Algemene Leden Vergadering, die zou worden gehouden op 4 april 2020, uit te stellen naar 19 september 2020. De locatie blijft dezelfde: Kumpulan Bronbeek.
Het bestuur heeft een risico-inventarisatie gedaan op basis van de door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid ter beschikking gestelde “COVID-19 (bestuurlijk) afwegingskader evenementen” alsmede het advies van de overheid zoals meegedeeld op de persconferentie 12 maart 2020.
Wij vertrouwen er op dat u begrip heeft voor dit besluit, waarbij mee is gewogen dat de veiligheid en de gezondheid van onze leden het allerbelangrijkste is.
Degenen die zich al hadden ingeschreven voor het Indisch buffet zullen het bedrag teruggestort krijgen.
Ik ben geboren in 1950, en voor één-zestiende Javaans. Uiterlijk
zo Hollands als het gras, en een van de vijf kinderen van een vader (geboren in
1916) die dus voor een-achtste Javaans was. Van zijn kwart Javaanse moeder had
hij wat Indische herinneringen geërfd, maar pas op zijn tachtigste is hij
hiermee de confrontatie aangegaan. Eind 1996 heeft hij, samen met mij en mijn
broer, zijn eerste en enige reis naar Indonesië gemaakt, op zoek naar sporen
van zijn (en ons) Indische verborgen verleden.
Ruim vijfentwintig jaar geleden begon ik zelf al enorm geïntrigeerd te raken door onze Indische afstamming. ‘Onderzoek doen’ zit me in het bloed. Maar misschien is het gewoon onverzadigbare nieuwsgierigheid naar te-veel-om-op-te-noemen. Uiteindelijk koos ik, na lang twijfelen over een studierichting toch maar voor een studie (medische) sociologie, wat me iets minder onpraktisch leek dan antropologie. Maar dat culturele antropologie me eigenlijk meer aantrok, verklaart wellicht ‘iets’ van mijn belangstelling voor mijn eigen familiecultuurgeschiedenis.
Mijn vaders moeder, Corrie Bruins, (wij noemden haar
‘kleine oma’) was in mijn ogen duidelijk Indisch. Jammer genoeg was het nogal
lastig om via mijn vader veel wijzer te worden over haar kant van de familie. Hij
was niet erg geïnteresseerd.
Tot we in 1996 die reis maakten naar het land waar zijn
moeder in 1878 in Bandoeng geboren was, en waar zijn oudste broer Jan,
kunstenaar/journalist, tot 1935 tien jaar lang had gewoond en gewerkt. Veel
‘geruchten’ werden door die reis concreter: de vader van zijn moeder, Gerrit
Bruins, was inderdaad ‘bouwmeester’ geweest van de moskee van Banda Atjeh, en
de moeder van zijn moeder, Isabella Wilhelmina Boyd, was een dochter van een
Schotse handelsman, Robert Boyd, en een Javaanse vrouw waarvan niet veel meer
bekend was dan haar naam: Embok Maas Warsina.
Dan was er nog héél lang het spannende gerucht dat we zouden
afstammen van een Javaanse prinses die in de kraton van Djokja opgegroeid zou
zijn, een dochter van ‘de sultan van Djokja’. Mijn vader deed daar altijd
lacherig over, omdat zijn andere broer, Edwin dat verhaal voor waar aannam. Volgens
mijn vader deed hij zich daarmee interessanter voor dan hij was.
Mijn neef, Jan Maarten Terwiel, helaas in 2016 overleden, woonde
in Den Haag. Samen met hem ontwikkelde ik de passie voor dit onderzoek. Zeker
toen onze beide vaders overleden waren wilden wij eindelijk eens grondig in
onze Indische familiegeschiedenis duiken. Het was Maarten die voor ons onderzoek
het Indisch familie-archief een paar keer bezocht heeft.
Eén herinnering van Maarten aan onze oma fascineerde mij
geweldig: onze oma, Corrie Bruins, had als klein kind, bij haar moeders familie
op de plantage gespeeld met een jong
tijgertje.
Langzaam maar zeker ontdekten we steeds meer feitelijkheden
over het gezin waarin onze overgrootmoeder Isabella Wilhelmina Boyd was
opgegroeid, en we leerden feit en fictie van elkaar te scheiden. De Javaanse
prinses was niet de vrouw van onze voorvader Robert Boyd sr., maar van zijn zoon,
Robert Boyd jr. , die eigenaar was van de plantage Mringin, bij
Toeloeng-Agoeng, Kediri, op Oost Java. Robert Boyd jr. was
de oudere broer van Isabella Wilhelmina.
Het was voor ons allebei enorm opwindend toen ik tijdens onze
zoektocht volkomen toevallig in een boek van Time/Life, ‘De eerste mensen. Het
ontstaan der mensheid’ deze foto ontdekte:
Eugene Dubois, de beroemde Nederlandse antropoloog en
militair arts, was op Java op zoek naar fossielen die de ‘missing link’ tussen
aap en mens zouden kunnen aantonen, en was daar bevriend geraakt met Robert
Boyd jr. Vervolgens kwamen we in een ander boek[i] dezelfde
foto tegen, en een andere foto van Boyd jr, een aantal jaren ouder. Wij hadden
geen enkele twijfel meer dat deze Robert inderdaad een familielid was: de
gelijkenissen met mijn vader en zijn broer waren overduidelijk.
Het was uiteindelijk in dit boeiende boek van Pat Shipman
dat we voor het eerst kennismaakten met de Javaanse vrouwen, de moeders, van
wie het bestaan altijd zo in nevelen gehuld was geweest.
Mijn vermoeden was dat Warsina waarschijnlijk een ‘njai’
was geweest, een huishoudster en concubine van de Europeaan Boyd. Ik heb me
nooit kunnen neerleggen bij de gedachte dat er over haar niets méér bekend zou
zijn, dan haar naam. Niet wáár en wanneer ze geboren was, niet wie haar ouders
waren, en niet hoe haar maatschappelijke positie was in die tijd.
Volgens Pat Shipman was Robert jr. twintig jaar toen hij,
in 1848, trouwde met een Indo vrouw Embok Maas Warsina. En na haar overlijden, bijna twintig jaar later, hertrouwde hij ‘this time choosing as his bride a real
princess from one of the old aristocratic Javanese families in Solo, Raden Roro
Samira. She had been a beautiful woman, naturally elegant and refined as only a
Solo princess could be. At their marriage, she had taken the Christian name
Grace, to please Boyd.’
Daar had je dus opeens de Javaanse prinses waar mijn oom
Edwin zo trots op was…. alleen, jammer voor hem, was niet Samira onze voormoeder, maar
Warsina, Samira’s schoonmoeder.
Ik snap nu hoe die fout ontstaan is: in het Nationaal
Archief bij het CBG Centrum voor Familiegeschiedenis in Den Haag is een dossier
Boyd. Daarin komt een ‘provisorisch’ stamboomdocument voor van de Indische tak
van de familie Boyd, waarschijnlijk opgesteld door een in Monnickendam wonende nazaat
van Robert Boyd jr. Veel van de gegevens die daarin staan heb ik kunnen controleren
en juist bevonden. Maar het is in dit ‘provisorische’ document dat vermeld
wordt dat Robert jr. met Warsina getrouwd was. Verkeerd dus! Pat Shipman heeft
dit in haar onderzoek naar Dubois wellicht overgenomen uit het provisorische
document.
De werkelijkheid: Robert Boyd senior trouwde, op 55-jarige
leeftijd, op 5 september 1848 met de vrije Javaanse vrouw Embok Maas Warsina,
oud 37 jaar, geboren te Joanna, residentie Japara, in het jaar 1811, wonende bij
Robert Boyd op Jattie, dochter van de Javaan Maas Soero Djoijo, overleden, en
van de Javaanse vrouw Embok Maas Dema, wonende te Jawana, residentie Rembang.
Voorts worden bij dit huwelijk hun zes kinderen, waaronder
Robert, geboren 1828 en Isabella Wilhelmina, geboren 1845, gewettigd.
Warsina en Robert sr, de ouders van de planter Robert jr. trouwden
dus pas toen junior twintig jaar was. Pikant detail: dat huwelijk vindt plaats
drie weken nadat Warsina bevallen is van haar jongste dochter, hun zesde kind,
het twintig jaar jongere zusje van Robert jr.
Maar hoe hun relatie ook was: Warsina maakte al meer dan
twintig jaar, vanaf haar zeventiende, deel uit van het leven van de Schotse
handelsman Robert Boyd. En zij was de heel jonge moeder van de latere
plantage-eigenaar Robert Boyd van Toeloeng-Agoeng. En van mijn overgrootmoeder
Isabella Wilhelmina, die later trouwde met de Nederlandse ‘bouwmeester’/architect
Gerrit Bruins.
Nu is het mijn doel, mijn hoop, mijn verwachting dat ik
door lidmaatschap van het IGV de sluiers nog verder kan oplichten die nog
steeds een beetje hangen over het leven van die vrouwen.
Ten eerste dat van ‘de vrije Javaanse vrouw’ Embok Maas
Warsina. Hoe zag haar leven in Jattie er uit, en in Joanna in de residentie
Japara, hoe was het leven daar voor het kind Warsina, wie waren haar ouders,
wat deden zij, hoe kwam zij bij Boyd senior terecht, was ze vooral moeder of
vooral huishoudster, heeft ze kunnen lezen en schrijven, hoe zag ze er uit. Hoe
waren de omstandigheden waaronder zij haar kinderen kreeg. Hoe was haar positie
in het huishouden van Boyd.
Ook Warsina’s dochter, mijn overgrootmoeder Isabella
Wilhelmina, wil ik zo goed mogelijk leren kennen. Er is onthutsend weinig
bekend over haar: haar trouwdatum, de geboortedata van haar drie dochters
geboren werden en de leeftijd waarop zij, 43 jaar jong, in Kampen, in 1888,
overleed. Uit de overlijdensadvertentie, die haar Hollandse schoonfamilie plaatste
in Nederlandse kranten bleek dat haar echtgenoot Gerrit Bruins niet bij haar
was toen ze overleed, maar onderweg was van Indië naar Nederland.
De foto van Isabella laat een mooie maar triest ogende
vrouw zien. Was haar leven inderdaad triest?
En Samira/Grace, de Javaanse prinses, en schoonzus van
Isabella, is er meer over haar bekend dan wat Pat Shipman over haar schreef?
Ik heb inmiddels een gigantische hoeveelheid saaie, kale geboorte-,
trouw- en overlijdensdata, bijbehorende plaatsnamen en gebruikelijke genealogische
gegevens van alle Boyds en Bruinsen en hun partners en aanverwanten. Die kan ik
op alle mogelijke manieren sorteren. Zo’n droge verzameling maakt het mogelijk
een raamwerk op te zetten, een globaal
beeld van het verloop van de levens van deze mensen. Maar kleur en geur
en smaak en context moeten er wel op, wil het het verhaal worden waar, denk ik,
iedere onderzoeker naar op zoek is.
Wat zou het mooi zijn als ik met hulp van andere leden van
de IGV verder zou kunnen komen met dit onderzoek.
[i] Pat Shipman: The Man Who Found the Missing Link. The extraordinary life of Eugene
Dubois. Phoenix paperback, an imprint of Orion Books Ltd., 2002, Great Britain.
ISBN 0 75381 341 6
An Inventory Of Tomb-Stones of the Museum Taman Prasasti
More than 1000 descriptions and photographs of tomb-stones of the Tanah Abang cemetery, Jakarta, founded in 1798. Including a name index and transcriptions in Dutch or English and translations in Bahasa Indonesia. Click here for the searchable inventory.
This work follows pioneering work from Rob Dumas, who has earlier photographed and transcribed Tanah Abang tomb-stones (here and here), and added references to genealogical information. In the coming time we will work to merge these two resources.
INTRODUCTION
By Arnoud Haag, volunteer of the Indonesian Heritage Society, Jakarta and member of the East Indies Genealogical Society, IGV.
The Museum Taman Prasasti, Tanah Abang, Jakarta
In the 17th and 18th century most Europeans who died in Batavia were buried in or around the churches of the town. By the late 18th century this was considered unhealthy and in 1798 a new cemetery was opened in Tanah Abang, south of the town. A number of large tomb-stones were moved from their former location to the new cemetery and were used to cover new tombs. The cemetery was closed in the 1960s and a large part of the area was cleared for urban development with most of the mortal remains moved to elsewhere. About 1300 tomb-stones were re-arranged on the remaining about 1 hectare of the former cemetery and in 1977 this part was opened to the public as an open-air museum of tomb-stones, called Museum Taman Prasasti.
The present inventory of the tomb-stones
At present slightly over 1000 stones are on display. In the course of 2019 Dutch-speaking volunteers of the Indonesian Heritage Society assisted the museum with preparing an inventory of the tomb-stones including transcription of the mostly Dutch texts on the stones and their translation to Bahasa Indonesia. The museum renumbered and photographed the stones, and for each stone a standard form has been filled out. All forms are included in the current document.
Location of the Stones
The museum area is divided in 10 blocks, labeled A to J, separated by foot paths; see the plan below. Other stones are fixed vertically in the east and west walls of the museum complex. For ease of finding a particular stone on site, the inventory forms are arranged by block and follow within each block as much as possible a clockwise sequence starting from the southeast corner: south, west, north, east. In Block C and F this sequence is not yet fully implemented because the stones are currently being re-arranged by the museum.
Note on Transcriptions
For ease of reading we have not followed the usual practice of adding “/” signs in the transcriptions to indicate line breaks in the original texts. For the same reason we have not followed the use of uppercase and lowercase letters as on the stones, but used uppercase letters for the names of the buried person(s) and lowercase for the remainder of the text.
Comments
The transcriptions have been carefully checked but nevertheless may contain errors. The same applies to the Indonesian translations. We would much appreciate if readers would inform us of any errors they detect, while suggestions for improvement of the inventory are also welcome. Please send any correspondence to the museum and/or to undersigned.
Guided tours
Guided tours of the museum can in principle be arranged, please contact the museum or undersigned.
Een vaste rubriek waar we door de wol geverfde Indische Onderzoekers aan het woord laten. Deze keer drie, Ron Hitty en Ish Krancher, bekend van de website krancher dot com. We laten ze aan het woord over inspiraite, plannen en hun mooiste ontdekkingen.
Wanneer zijn jullie begonnen met het onderzoeken van jullie Indische geschiedenis?
Ron is altijd geïnteresseerd geweest in geschiedenis en cultuur. Als kind al genoot hij tijdens feestjes van het luisteren naar de anekdotes, die dan vooral gingen over voorvallen in Nederlands-Indië. Gaandeweg kreeg hij meer aandacht voor zijn afkomst en kreeg mede om die reden van zijn grootvader (Paul Alexander Kouthoofd), kopieën van de familiestamboom. Na zijn overlijden droegen zijn grootmoeder (Emma Charlotte Sell) en zijn tante (Yolanda Olga Kouthoofd) ook diverse aktes aan hem over. Ron, Hitty (van beroep intensive care verpleegkundige en ook bijzonder geïnteresseerd in de ‘roots’ van haar echtgenoot) en dochter Aïsha (Ish) reisden regelmatig naar Indonesië en zochten daar naar plekken die zij aangereikt kregen van Ron’s ouders (Jan François Krancher en Pola Emelie Kouthoofd) en andere familieleden. Op haar tiende spitte Ish bijvoorbeeld samen met haar ouders op begraafplaats Petamburan (Jakarta) de (zwaar beschadigde) boeken door op zoek naar namen van familieleden. Ze reisden toen voor een jaar door Indonesië, Maleisië en Thailand, en wie weet heeft dat bij Ish de basis gelegd voor haar interesse in genealogie.
Mede om die interesse voor het Indische deel van zijn afkomst en in dat verlengde zijn nieuwsgierigheid naar het Nederlands-Indië van zijn voorouders, is Ron antropologie en niet-westerse sociologie gaan studeren aan de UvA (Vakgroep Zuid- en Zuidoost Azië). Dit resulteerde o.a. in twee wetenschappelijke boeken: ‘De Indo-Europeaan: een verdwijnend fenomeen?’ en ‘Machtspolitiek en conflicten in Nederlands-Indië en Indonesië’. Jaren later volgde Ish dezelfde studie aan de UvA en zo verdiepte zich ook hun samenwerking. Dat zorgde ervoor dat zij nog dieper in de familiegeschiedenis doken, wat hen bracht tot het schrijven van het Krancher familieboek ‘Dari Mana? Waar kom je vandaan’ en het Kouthoofd familieboek ‘Het geslacht Kouthoofd (van west naar oost). Met name het Kouthoofd familieboek kreeg vorm door de ontdekking van de familiegraven op Makam Peneleh (Soerabaja) en het doopregister van de katholieke kerk aldaar.
Wat zijn jullie mooiste ontdekkingen geweest?
Het fotograferen van het grafveld ‘Makam Peneleh’ en dat van de historische doopboeken gaf ons een enorme impuls. Behalve dat was het ook een geweldig gezinsproject! Kortom, onze twee mooiste ‘ontdekkingen’ zijn: Makam Peneleh en het Rooms Katholieke Doopregister. Niet alleen door de schat aan informatie die het opleverde, maar ook omdat het ons nieuwe invalshoeken verschafte, waar we de komende tijd dan ook nog meer aandacht aan gaan geven.
Alle gegevens werden na terugkeer door Ish verwerkt en aangevuld met nieuw gevonden materiaal.
Naast het presenteren van de gegevens in de boeken startte Ish in 2011 de website ‘Krancher dot Com’ (www.krancher.com), waar ook de meeste gegevens al zijn terug te vinden en die bijna dagelijks door Ish wordt aangevuld met vooral door haar gevonden nieuwe feiten en wetenswaardigheden.
Waar hebben jullie je het afgelopen jaar het meest mee bezig gehouden?
Ron hield zich het afgelopen jaar vooral bezig met het schrijven van zijn derde roman ‘Meisjes van de plantage’ en het voorbereiden van de serie ‘Momenten van Betekenis’ die komende maand op de website van start gaat.
Ish is vooral met de website bezig geweest. Zo heeft ze een online database aangemaakt van het register van Makam Peneleh en is ze nu druk met het aanleggen van een online database van het doopregister. Haar doel is uiteindelijk dat iedere geïnteresseerde kan opzoeken of een voorouder in het doopboek staat, wie zijn/haar ouders zijn en wat zijn/haar geboortegegevens zijn.
Daarnaast is nu ook haar stamboom (vaders- en moederskant!) deels online in te zien. Deels, omdat vele gegevens nog moeten worden verwerkt.
Wat zijn jullie plannen voor de komende tijd?
In het jaar 2020 hoopt Ron onder andere zijn volgende roman af te hebben geschreven en samen met Hitty de tijd te hebben om in Indonesië een tweetal nieuwe projecten, die Ish graag ter plekke onderzocht wil hebben, uit te voeren.
Ish blijft werken aan het doopregister en de online stamboom.
In 1940 werd door Bloys van Treslong Prins in de vooroorlogse “Indische Navorscher” voor het eerst aandacht besteed aan de Burgerlijke Stand van Buitenzorg. Van zijn hand verschenen de overlijdensregisters van deze plaats beginnende met de eerste overlijdens na de invoer van de Burgerlijke Stand in Nederlandsch-Indie eind oktober 1828 tot en met 31 december 1829. En hoewel het zijn bedoeling was deze registers tot en met 1840 te publiceren, maakte zijn onverwachte overlijden dit helaas niet meer mogelijk.
Nu, na bijna 80 jaar, besteedt de IGV in haar serie “Bronnenpublikaties van de IGV” opnieuw aandacht aan de Burgerlijke Stand van Buitenzorg en wel aan het huwelijkregisters van 1899 en de opvolgende registers tot en met 1920. Helaas ontbreken in deze reeks de registers van 1908 en 1916, waarbij echter niet bekend is of deze niet meer bij het Catatan Sipil te Bogor aanwezig zijn, of niet door de Latter Day Saints zijn verfilmd. Ook ontbreken soms enkele akten aan het begin of het einde van het jaar op de verfilming. Zo ontbreken, bij voorbeeld, van het huwelijksregister van 1920 de akten van begin oktober tot en met het einde van het jaar. Waar mogelijk is geprobeerd deze akten, wat basisgegevens betreft, te reconstrueren, hetgeen echter niet in alle gevallen mogelijk bleek te zijn.
Hoewel de huwelijksregisters van Buitenzorg zich in principe niet onderscheiden van de huwelijksregisters van andere plaatsen, bevatten zij echter twee interessante groepen van mensen die doorgaans niet voorkomen in registers van andere plaatsen, namelijk Depokkers en Toegoenezen, bij wie het in beide groepen gaat om nazaten van vrijgemaakte christelijke slaven die onder de algemene naam ‘Mardijkers’ -verwant aan het Maleise woord ‘merdeka’ (vrijheid)- bekend stonden. De twaalf oorspronkelijke Depokse familienamen, Lw.: Bacas, Isakh, Jacob, Jonathans, Joseph, Laurens, Leander, Leen, Sadokh, Samuel, Soedira(h) en Tholense, komen, met uitzondering van de namen Jacob, Sadokh en Samuel, allen in deze publicatie voor.
Opvallend in de registers is het aantal personen dat met Europeanen is gelijkgesteld. Naast Chinezen en enkele Toegoenezen, betreft het in meerderheid toch Depokkers. Deze gelijkgestelden zullen niet teruggevonden kunnen worden in de registers van de Burgerlijke Stand voor Europeanen. Maar hoewel daar van hen geen geboortedatums te vinden zijn, vermelden de huwelijksakten in ieder geval hun ouderdom en, genealogisch gezien mogelijk nog belangrijker, de namen van de ouders.
Van speciale interesse is het huwelijk dat op 8 februari 1920 werd gesloten tussen Paulus Tomasouw, afkomstig van Saparoea, en Saartje Abrahams, een Toegoenees meisje. Beiden waren na een besluit van de Gouverneur-Generaal en de Raad van Indië, gepubliceerd in het ‘Staatsblad voor Nederlandsch-Indië’, met Europeanen gelijkgesteld en daardoor ook wel ‘Staatsblad-Europeanen genoemd. Hierdoor werd dit huwelijk dan ook ingeschreven in de Burgerlijke Stand die uitsluitend voor Europeanen bedoeld was. Beiden waren blijkens de huwelijksakte al eerder gehuwd geweest; namelijk met elkaar! En sterker nog, het was een huwelijk geweest ‘bij de ambtenaar van de Burgerlijke Stand voor inlandse christenen te Toegoe’. Hiermee lijkt de algemene opvatting dat er in Indië geen Burgerlijke Stand voor ‘inlanders’ bestond, kennelijk toch wat minder ‘hard’ en het zou dus mogelijk kunnen zijn dat er van inlandse christenen toch een vorm van overheidsregistratie heeft bestaan.
Was de aanstaande echtgenote in de negentiende eeuw in de regel nog ‘zonder beroep’, komt het naarmate de twintigste eeuw voortschrijdt, steeds steeds vaker voor dat zij een baan blijkt te hebben, doorgaans in de administratieve sector.
Met dit deeltje in de IGV-serie “Bronnenpublikaties” zijn ruim 500 huwelijken in het Buitenzorgse voor Indisch genealogisch onderzoek beschikbaar gemaakt.
Deze uitgave kan worden besteld in gedrukte of digitale vorm via de IGV webshop. Een index op de namen is hier gratis te downloaden.
Namens Luitenant-Kolonel b.d. Jacq. Z. Brijl BL zijn wij op zoek naar nabestaanden van een aantal militairen die zijn omgekomen bij de gevechten bij Mario Tjamba op Celebes. De Japanse operaties in Zuidwest-Celebes begonnen in de vroege ochtend van 9 februari 1942, toen circa 2.000 Japanse mariniers ongeveer 25 kilometer ten zuiden van Makassar aan land gingen. De KNIL-troepen ontruimden de stad en trokken zich terug achter de reeds voorbereide verdedigingslinie bij Mario Tjamba. Na hevige gevechten begin in maart 1942 met de overmachtige Japanse strijdkrachten moesten de KNIL militairen zich in vertragende gevechten in Noordelijke richting terugtrekken, waarbij begin maart o.a. bij Rala (zie kaart) opnieuw hevig weerstand werd geboden tegen de oprukkende Japanse strijdkrachten. Veel van de hierbij gesneuvelde militairen waren Indische jongens, die waren opgeroepen om hun militieplicht bij de KNIL te vervullen. De militairen in kwestie zijn:
Militie soldaat Inf Herman Victor Blaset, geb Senkang, 25 juli 1913
Militie soldaat Inf Albert Meulemans, geb Makassar, 20 juli 1920
Sergeant maj. Instructeur Inf Willem Ruitenbeek, geb Fort de Kock, 8 aug 1911
Ferdinand Maurits Egbeert Boerenbeker, geb Batavia, 15 aug 1905
Ook zijn wij op zoek naar nabestaanden van militie wachtmeester Art Ir. Willem Hendrik Trense, geb, Batavia , 29 apr 1909, geëxecuteerd in de omgeving van Bodjonegoro, feb 1944. Mocht u een nabestaande zijn of kennen, neemt u dan contact op met Luitenant-Kolonel b.d Jacq. Z. Brijl of met de IGV.
Er zijn 1-2 miljoen Nederlanders met een Indische achtergrond, waarvan een half miljoen van de eerste en tweede generatie1. In veel Indische families komt de matrilineaire stamlijn uit op een ‘Oma Tjang’. Dat is een veelal Javaanse vrouw die in een ongehuwde relatie leefde met een Europese of Indo-Europese man. Deze moeders zien we vaak op vroeg-twintigste-eeuwse familiefoto’s, doorgaans in traditionele dracht. Echter over haar herkomst is meestal weinig bekend. Met behulp van analyse van het DNA van mitochondriën (mtDNA)2 is een tipje van de sluier op te lichten. In dit artikel beschrijf ik de familieachtergrond van een aantal Indische stammoeders en ga na in hoeverre mtDNA analyse toegevoegde waarde heeft.
door Maarten Fornerod
Mijn Javaanse voormoeder waar ik het meeste van weet is Oma Tjang. Volgens mijn vader is dat eigenlijk dubbelop omdat Tjang in het Javaans al oma betekent. Inderdaad, in Midden-Java wordt het woord Cang gebruikt voor betovergrootmoeder, en het in Indisch tijdschrift Moesson/Tong Tong wordt Tjang ook regelmatig gebruikt in de zin van ‘oma’. Wellicht is Tjang in de negentiende en begin twintigste eeuw gebruikt in de betekenis van ‘oude/geëerde oma’. Mijn oma Tjang werd geboren op 9 januari 1848 in Poerworedjo, Midden-Java, en is daarmee de oudste Aziatische voormoeder van wie ik foto’s en mondeling doorgegeven verhalen heb. Voor haar kleinkinderen was zij een lieve vrouw, die Javaans sprak en er altijd was. Bij haar doop kreeg ze de naam Esther en op haar overlijdensakte van 1932 wordt zij aangeduid met Mevrouw de weduwe Brouwer; namen van ouders onbekend3. Ze trouwde op 29 mei 1879 te Banjermassin met Frederik Adolf Brouwer (1843-1899), Sergeant bij het KNIL4. Het echtpaar had ten tijde van het huwelijk al vier dochters en drie zoons. Er zouden daarna nog één dochter en twee zoons volgen.
Hoewel mijn Oma Tjang waarschijnlijk haar man als njai of Indische concubine (zie onder) heeft ontmoet en vele jaren in een kazerne-concubinaat met hem leefde, deelde zij niet het lot van andere njais die door hun mannen werden verstoten. Zij lijkt juist een centrale figuur in de Indo-Europese Brouwerfamilie, getuige de familiefoto’s uit de periode 1920-1930.
Toch weten we vaak niet veel van deze vrouwen, soms niet eens hun naam. Ze leefden vaak op de achtergrond van de Indo-Europese familie en hun kleinkinderen kenden haar soms zelfs niet eens. Een ander voorbeeld uit mijn eigen familiegeschiedenis illustreert dit.
Een vrouw genaamd Palima leefde samen met mijn overgrootvader Jan Fornerod, geboren in Martrapoera, Borneo, op 25 april 18675. Jan was de zoon van een Zwitserse soldaat in dienst van het Oost Indisch Leger, en een Inlandse vrouw genaamd Koetes6. Van Koetes is mij helaas verder niets bekend. Jan is op elfjarige leeftijd bij het Korps pupillen van het Indische leger aangenomen, en Palima is waarschijnlijk bij zijn opvolgende militaire loopbaan als ‘huishoudster’ bij hem terechtgekomen. Hoewel Palima de grootmoeder is van mijn vader, Willy Fornerod, kon hij zich niets over haar herinneren. Hij schrijft over het huis van Opa Jan7:
“Er was een kamer aan de voorkant. Daar stonden een tafel en een paar stoelen. Aan de ene muur hingen naast elkaar de krissen, die opa verzamelde. Aan de andere muur een rij geweren boven elkaar. De geweren had hij nog uit zijn soldatentijd, die mocht hij best gebruiken als hij dat nodig vond. Naast deze kamer was de slaapkamer waar ik bij opa sliep als ik kwam logeren. Aan de achterkant zal wel de kamer van Oma Palima zijn geweest en een keuken, maar daar kwam ik nooit. Ik kan me niet herinneren Oma Palima ooit ontmoet te hebben, ze hield zich kennelijk op de achtergrond, als ik kwam logeren.”
Er is één foto overgeleverd waarop Oma Palima staat: Klein en korrelig. Een vastberaden vrouw, zo te zien. Maar kan ik meer van haar te weten komen? Ik heb mijn grootvader zelfs niet gekend, Paul Fornerod8, de enige zoon van Palima en Opa Jan, die overleed in 1956. Hij was gehuwd met Louise Victorine (Rien) Brouwer (1900-1987).
Opa Jan had een zus Marie. Ze staat vermeld als de moeder van Glorie Amelie van der Mark, geboren op 1 september 1895 in Semarang9. De vader, Willem Carel Josephus van der Mark (1862-1911)10, was politieopziener te Tengang, Semarang. Helaas overleed Glorie Amelie op jonge leeftijd, en zien we verder niets meer van Marie in de burgerlijke stand van Semarang vermeld. De volgende kinderen van Willem Carel Josephus van der Mark krijgt hij met zijn tweede, een Chinese, vrouw.
Door de vrouwelijke lijn terug te volgen met behulp van het mtDNA zouden we iets meer van deze vrouwen te weten kunnen komen. Zonder huidige nakomelingen in rechte vrouwelijke lijn van Marie, of haar moeder Koetes, is geen mtDNA beschikbaar. Ook het graf van Opa Jan in Tjilatjap is eind vorige eeuw verdwenen, zodat de weg van forensische DNA-extractie uit beenderen uitgesloten lijkt.
Er is ook nog een ander probleem. De beschikbare data [mtDNA] uit Zuid-Oost Azië is zeer beperkt. Voor Europese haplogroepen is er meestal veel te vinden, maar de rest van de wereld is helaas minder goed beschreven11. In dit artikel moeten we ons daarom beperken tot casuïstiek, waarbij een zestal Indische voormoeders de revue zullen passeren van wie de mitochondriale haplogroep wel bekend is.
De Njai: Het Indisch concubinaat
Het woord concubine heeft in het Nederlands een duidelijk negatieve klank, anders dan in Frankrijk, waar concubinage een neutraal woord voor ongehuwd samenwonen is. Wellicht wordt in Nederland de term Indisch concubinaat gebruikt om de negatieve aspecten van deze vrouwen in de koloniale samenleving te benadrukken, die er zeker ook waren12. Njai is de naam die tegenwoordig wordt gegeven aan de Aziatische vrouw die een relatie had met een (Indo-)Europese man. Het is een van oorsprong Boeginees woord met als letterlijke vertaling ‘zusje’. Een verzachtende term, zoals ook het vroeger veel gebezigde huishoudster.
In de begintijd van Europese inmenging in Oost-Indië was de njai in weinig opzichten te onderscheiden van een slavin, en functioneerde als bedgenote, huisvrouw en moeder van verwekte kinderen. In de latere koloniale periode was de relatie van de (Indo-)Europeaan met zijn njai minder eenduidig. Dat blijkt uit het feit dat veel huwelijken werden gesloten tussen concubine en (Indo-)Europeaan toen in de tweede helft van de negentiende eeuw obstakels voor gemengde huwelijken werden weggenomen. Van 1865 tot 1925 steeg het aantal gemengde huwelijken gestaag. De huwelijken kwamen vaak op latere leeftijd tot stand, meestal nadat er al een aantal kinderen was geboren. Dit had als voordeel dat de kinderen, samen met de vrouw, automatisch de Europese status kregen, en de vrouw aanspraak kon maken op weduwepensioen, mocht de man komen te overlijden13.
Een mooi voorbeeld van zo’n standvastig gemengd concubinaat-huwelijk was de relatie tussen Dorus (Toontje) Poland en Fien14. Toontje Poland is de archetypische soldatenheld. Hij vocht als tiener mee aan de kant van het leger van Napoleon en zocht na de slag bij Waterloo in 1817 zijn geluk als gewoon soldaat in het Oost-Indisch Leger. Door zijn moed en volharding in de koloniale oorlogen steeg hij in Indië snel in rang en eindigde zijn carrière als kolonel titulair in 185315. Volgens de familieoverlevering kreeg hij 22 kinderen met zijn partner Fien, waarvan twee tweelingen en een drieling. Zij vergezelde hem soms bij zijn militaire bezigheden en heeft hem een keer van de dood gered toen hij zwaargewond raakte bij een veldslag. Eenmaal bij Fort Amerongen vocht het Nederlandse leger in een felle strijd. Ze zijn overweldigd. Toen luitenant Toontje ernstig gewond raakte, koos de Nyai er niet voor om weg te rennen. Door de hulp van koelies droegen de sangi Toontje met een brancard. Volgens Javabode geciteerd door Reggie Baay, [Ze] werden nog steeds achtervolgd door de vijand, ze brachten het door de vijandelijke linies, naar een veilige plaats, hoewel Fien in die tijd in een staat van oude zwangerschap verkeerde. Toen hem werd gevraagd wat hij wilde, antwoordde hij: ‘Geef me een zwaard. En blijf hier.’ Er werd een zwaard gegeven. Nyai Fien wil niet ver van zijn meester gaan.
Na zijn pensionering trouwde Toontje met Fien. Het huwelijk vond plaats in Bagelen (Poerworedjo)16.
Het bevolken van de Indonesische eilanden
Gemeten naar haar landoppervlakte is Indonesië genetisch gezien een van de meest diverse landen ter wereld. De reden hiervoor is dat al duizenden jaren bevolkingsgroepen door dit eilandenrijk trokken, van het Aziatische vasteland richting de Stille Oceaan17. De eerste migratiegolf vond 50.000- 60.000 jr BP (= jaren Before Present = jaren vóór 1950) plaats vanuit China, en vormde de Australoïde groepen die nu nog onder meer in Nieuw-Guinea en Australië te herkennen zijn. Het betreft de tegenwoordige haplogroepen P, Q en R14. In onze kleine steekproef van zes personen zijn de nazaten van deze haplogroepen niet aangetroffen. Daarna hebben er van 30.000 – 5000 jr BP meer lokale migratiebewegingen plaatsgevonden. Ook die hebben hun eigen mtDNA haplogroepen ontwikkeld, zoals E en B4. Een nazaat van B4 is Teh Ing Nio (zie hierna).
Een tweede migratiegolf, mogelijk vanuit Taiwan, vond 4000-8000 jr BP plaats. Deze ging gepaard met de verspreiding van de Austonesische taalsoort en het gebruik van landbouwtechnieken in de Indonesische archipel. Deze golf betrof de haplogroepen D5, F1a3, F1a4 en M7c1. Een nazaat van de D5-groep is Hermien Coroa (Zie hierna).
Later, in historische tijden, zien we migratie vanuit India naar de Indonesische archipel, getuige de vele Hindoeïstische en Boeddhistische monumenten en ge-schriften. In de negentiende eeuw kwam Sophia, een inlandse Hindoese vrouw, uit India of Pakistan (zie hierna).
Van een drietal Indische voormoederen is niet duidelijk met welke migratiestroom zij naar de Indonesische eilanden zijn gekomen, te weten, Maria, een Javaanse (prinses?) uit het Kraton van Solo, Satenie, die haar uithuwelijking ontvluchtte, en Paikem, een vriendin van mijn overgrootmoeder Palima.
Hermien Coroa Mantou, nazaat van haplogroepvrouw D5b1c1a
In het najaar van 1939 vertrok mijn vader samen met zijn ouders op het schip de Baloeran naar Nederland voor een verlof van zes maanden. Op de boot ontmoetten zij de familie Brouwer-Tempelman, bestaande uit de echtgenoten Charles en Dina Dolfina en hun vier kinderen. De oorlog zorgde ervoor dat de terugreis nooit aanvaard werd. Zowel mijn grootvader als Charles Brouwer werden in 1940 als Indisch gijzelaar gevangengenomen en naar concentratiekamp Buchenwald gebracht18. De twee hadden op de Baloeran vriendschap gesloten en maakten de afspraak dat, mocht er met één van hen iets gebeuren in het kamp, de overlevende toeziend voogd zou worden van de kinderen van de overledene. Helaas stierf Charles Brouwer in Den Haag op 5 oktober 1941, nadat hij in verband met slechte gezondheid uit gevangenschap was ontslagen. Mijn grootvader overleefde de oorlog en heeft zijn voogdijschap over de kinderen Dolly, Meta, Karel en Bea zeer serieus genomen, vooral nadat hun moeder Dina Dolfina vlak na de oorlog, op 29 mei 1945, ook stierf.
Deze ongelukkige samenloop van omstandigheden had een lichtpuntje: de oudste dochter van Dina Dolfina, Dolly, werd verliefd op mijn vaders oudste broer, Lou (Alexander Louis) Fornerod. Zij verloofden zich kort na de oorlog en gingen terug naar Nederlands-Indië om mee te helpen bij de wederopbouw. Hij als Nederlands-Indisch Civiel Ambtenaar, zij als verpleegkundige. Zij trouwden in Batavia en hun dochter Judi (Judith Sylvia) werd daar op 28 juli 1948 geboren. Uiteraard viel de terugkeer in Oost-Indië verschrikkelijk tegen. Niets leek meer op de vroegere zorgeloze tijden. Door de strijd van het Indonesische volk voor onafhankelijkheid, de uitwassen daarvan (de Bersiap) en de politionele acties van het Nederlandse leger kon niets zinnigs tot stand worden gebracht. Toen de contracten afgelopen waren, kwamen Lou en Dolly met de baby opgelucht naar Nederland terug, blij veilig thuis te zijn uit dat verscheurde, ontregelde Indonesië. Op zoek naar nieuwe kansen en een beter klimaat emigreerde het gezin, zoals veel Indische Nederlanders, in 1957 naar Californië. Het gezin was inmiddels uitgebreid met zoon Roeland en dochter Connie. Judi groeide op in Corona en ontmoette daar haar echtgenoot Charles Wan, waarmee zij een dochter, Wendi en een zoon, Justin kreeg.
Omdat hun grootouders al zo vroeg waren overleden weten Judi, Connie en Wendi weinig over hun maternale afstamming. Bij Judi is een foto overgeleverd uit Indië met Dina Dolfina Tempelman en haar jonge dochter Dolly. Een ander aanknopingspunt is Dina Dolfina’s overlijdensakte van 29 mei 1945. Haar ouders worden genoemd als Johannes Tempelman en Hermien Coroa [Mantou]. Johannes Tempelman is te traceren als een blonde blauwogige militair uit Wassenaar19. Maar wie was Hermien?
Het antwoord komt van een andere kleindochter Francisca Louise Haazebroek (1963, dochter van Beatrice Aletta Brouwer) die in de jaren 80 van de vorige eeuw een aantal dingen heeft gevraagd aan haar oudtante Johanna Cornelia, de jongere zus van haar vroeg overleden grootmoeder, en de antwoorden heeft opgeschreven. Deze aantekeningen vertellen dat Dina Dolfina in de loopgraven is geboren, want de vrouw trok met de man mee op de veldtochten. Dit kennen we ook uit de biografie van Toontje Poland en Fien (zie boven). Johannes is volgens de aantekeningen overleden nadat tijdens een laatste veldtocht het hele bataljon na een Chinese maaltijd cholera kreeg. In een overlijdensadvertentie uit 191220 staat inderdaad dat Johannes Tempelman in het Groot Militair Hospitaal te Weltevreden is overleden na een kortstondige ziekte. Dit had tot gevolg dat de twee dochters in een ‘gesticht’ (weeshuis) belandden, ondanks het feit dat de moeder gewoon in leven was. Kennelijk was het haar, als njai, niet toegestaan voor haar twee door de vader erkende, en daardoor met Europeanen gelijkgestelde dochters te zorgen. Zij bleven nog wel in contact met hun moeder, die intussen de huishoudster van een ander was geworden. Een treurige gang van zaken die er overigens wel voor zorgde dat Dina Dolfina ‘Tjaal’ leerde kennen, een andere jonge inwoner van het gesticht en haar latere echtgenoot, Charles Brouwer.
Uit een van de dozen van Francine verscheen een foto-van-een-foto (het origineel is verloren gegaan) van Hermien en haar oudste dochter Dina uit 1903. Ook verscheen een (fotokopie van een) prachtig document, een afschrift uit 1904 van een in het Maleise gestelde doopakte. Hierin staat dat Hermien 19 januari 1879 in de plaats Lolah, district Tombariri is gedoopt als Benjamina Corua Mantou. Haar moeder staat vermeld als Pandagian Woloh en haar vader als Mantou Corua. De desa Lolah lag in het noorden van Celebes (Sulawesi), nabij de stad Menado (nu: Manado). Wellicht was zij etnisch een Minahasser, de dominante bevolkingsgroep in Noord-Sulawesi. Maar wat zegt haar mtDNA?
Een volledige analyse van het mtDNA van Wendi Wan leverde de haplogroep D5b1c1a op. Dit type maakt deel uit van de D-groep, die in de tweede migratiegolf van 4000-8000 jr BP vanuit Taiwan de archipel bereikte (Zie illustratie 5 onder c). In de Indonesische archipel ligt Sulawesi inderdaad relatief dicht bij Taiwan. D5b1c1a is 6-7 duizend jaar geleden ontstaan21.
Sophia, nazaat van haplogroepvrouw M3c1b
Ook familie-onderzoeker Vincent van der Heijden22 droeg bij aan het onderzoek van onze Indische Nederlanders. Bij zijn grootmoeder is een test afgenomen voor zowel het mtDNA als de autosomen. Haar DNA gaf aan dat zij voor ongeveer 15-17% Zuidoost-Aziatische en 5% (Zuid-)Indiase DNA-afstamming heeft in de afgelopen 500-10.000 jaar. Een verdere analyse, o.a. op basis van Gedmatch23, suggereert dat zij ongeveer 17% Javaans-gerelateerd en ongeveer 5% India-gerelateerd DNA bezit. Recent vond Vincent via Familysearch24 de huwelijks- en overlijdensaktes van de betovergrootmoeder van zijn grootmoeder, Mary Ann Pike. Vincents grootmoeder stamt in directe vrouwelijke lijn van deze Mary Ann af.
Uit de huwelijksakte van Mary Ann Pike blijkt dat zij geboren is aan boord van de brik ‘Norfolk’, zeilende ter hoogte van Singkel, het huidige Singkil aan de westkust van Atjeh, Sumatra. Haar vader was de Brits-Indische kapitein Michael Lawrence Pike, geboren in Fort Sint-George bij Madras (Chennai) aan de oostkust van India. Over haar moeder Sophia, op de huwelijksakte een Inlandse vrouw genoemd, staat op de overlijdensakte dat zij een Hindoese vrouw was. Een Inlandse vrouw kan verschillende etniciteiten inhouden, maar een Hindoese vrouw suggereert toch een Indiase afkomst.
De mtDNA test van Vincents grootmoeder gaf het haplogroep M3c1b. Dit type is vrijwel uitsluitend in India te vinden. De test geeft momenteel enkele verre matches die een Indiase of Pakistaanse herkomst lijken te hebben. De lijn die naar Sophia leidt heeft een zustertak (M3c1b1) die met name voorkomt bij de Jenu Kuruba (Kurumba), een hindoeïstische caste in Karnataka in het zuidwesten van India25. Ook deze haplogroep valt dus niet te verklaren door de twee grote prehistorische migratiestromen (zie boven), maar zal van recente oorsprong zijn. Het is een getuigenis van de grote mtDNA diversiteit in de Indonesische archipel en onder Indische Nederlanders.
Javaanse Maria, nazaat van haplogroepvrouw M12b
Vanaf de eerste eeuw na Christus werden de eilanden die nu Indonesië vormen cultureel sterk beïnvloed door India. Een wisselend aantal vorstendommen ontstond, die aanvankelijk Hindoeïstisch of Boeddhistisch van signatuur waren en later overgingen naar de Islam. De Javaanse vorstenhuizen bleven tijdens de Nederlandse inmenging in Oost-Indië voor een deel bestaan. De bekendste waren de vorstendommen van Soerakarta (Solo) en Djogjakarta.
De Javaanse paleizen worden kratons genoemd, en zijn nog steeds centra van Javaanse traditie en cultuur. Van ver voor de VOC-tijd tot in de koloniale tijd werden de lokale vorst en zijn familie omgeven door een hofhouding van luxe. Daarbij hoorde een of meerdere vrouwen en een groot aantal bijvrouwen of selirs (letterlijk: uitverkorenen). Een vorst kon zodoende tientallen nakomelingen verwekken, die allemaal een adellijke titel bezaten maar vaak niet veel meer dan dat. Lokaal werd de vorst gerepresenteerd door regenten, inheemse, feodale edelmannen, die er ook een voorname leefwijze op na probeerden te houden. De bestuurder en rapporteur Frederik Jacob Rothenbühler (Zweibrücken, 9 november 1758-Soerabaja, 21 april 1836) schreef in 1823:
Er sterft bijna geen Regent op Java, die niet eene menigte kinderen komt na te laten. Zoo waren om mij slechts tot eenige weinige voorbeelden te bepalen van de meer dan 60 kinderen, die de oude gewezen Regent te Bangil [klein regentschap in Oost-Java] bij zijne vrouwen en vele bijwijven had [destijds] nog 28 in leven […].26
Deze talrijkheid verklaart ten dele de vele Indische families, die volgens familieoverlevering een ‘prinses uit de kraton’ als voormoeder hebben. Maar een ander deel van de verklaring is dat soms de echte status van deze Javaanse voormoeder, als zij een njai uit het kazerneconcubinaat was, bij Indo-Europese families liever verdoezeld werd. Wat onverlet laat dat het ‘kratonconcubinaat’ voor vrouwen ook belastend en onderdrukkend kan zijn geweest27.
Bij een familie waar een dergelijk verhaal speelt is een mtDNA test afgenomen in de hoop dat deze opheldering zou kunnen verschaffen tussen deze twee scenario’s. Aan de ene kant zijn er verhalen dat een overgrootmoeder een dochter zou zijn van een van de Soesoehoenans Pakoebowono uit het kraton van Solo en een Indo-Europeese ambtenaar, Adolf Gustaaf Wilkert (1865-1906). Er is een foto overgeleverd uit 1906 waar de grootmoeder als klein meisje wordt geflankeerd door een klerk uit de kraton. Aan de andere kant had die ambtenaar geen hoge status en was in het leger niet verder gekomen dan Europees Sergeant, was later conducteur op het Staatsspoor, haalde wel zijn Klein-ambtenaar examen, maar solliciteert zonder succes naar schout. Daarna had hij zich het leven benomen. Wilkert was zijn carrière begonnen als gewoon soldaat, en daarvoor als rekruut in de pupillenschool te Gombong. Op de overlijdensakte van Anna Keizer uit 1943 wordt geen Javaanse adellijke moeder genoemd, maar de Inlandse Christenvrouw Maria.
Wat mij toch laat twijfelen is een in de familie overgeleverde batik doek die aan Anna Keizer heeft toebehoord en die zij – ook in Nederland – graag als sarong droeg. Volgens batik-kenner Sabine Bolk28 is het gemaakt in een mooie blauw-witte combinatie. Blauw verven was moeilijk en kostbaar en werd daarom geassocieerd met rijkdom en macht. Het hoofd, de kepala, heeft een variatie op het buketan motief, wat Indo-Europees is, terwijl het lichaam, de badan, een parang rusak motief heeft. Het is een variatie op een van de klassiek Javaanse motieven die vroeger aan de Koninklijke families werd voorbehouden. Zelfs vandaag de dag wordt het als respectloos gezien dit motief in de kraton te dragen als je niet van adel bent. De twee gedeelten van de batik symboliseren dus perfect de gemengd Indo-Europese en Javaans-adelijke familieoverlevering.29
De haplogroep, getest op een kleindochter van Anna Keizer in de vrouwelijke lijn, gaf M12b aan. Deze haplogroep is vermoedelijk ontstaan in Cambodja30 en wordt vooral aangetroffen in Zuidoost-Azië, met name in Thailand, Laos en Myanmar. Onbekend is wanneer dit haplogroeptype zich over de Indonesische archipel heeft verspreid. Echter, indien er in de toekomst een directe match zou komen met een vrouwelijke afstammeling van een kratonprinses dan kan het mysterie toch nog worden opgelost.
Paikem, nazaat van haplogroepvrouw M13b1
Mijn overgrootmoeder Palima was bevriend met Paikem, de vrouw van Loui[s] Frits Schaul. Ik zocht Paikem’s dochter op, Onnie (Leonie Eveline) Schaul, hoogbejaard, en de moeder van een van de Indische Brouwers. Onnie kende ook de naam Fornerod maar al te goed. Haar vader, Louis Schaul en mijn overgrootvader Jan Fornerod waren vrienden. Ze waren beiden soldaat geweest en woonden in het plaatsje Tjilatjap, aan de Zuidkust van Java. Onnie vertelde honderduit, niet alleen over mijn Opa Jan Fornerod, maar ook over zijn vrouw, mijn overgrootmoeder Palima, die bevriend was met haar moeder Paikem. Als klein meisje zag ze de vriendin van haar moeder vaak.
Toen mijn vader eens samen met mij op bezoek was bij Opa Fornerod zei Oma Fornerod [Palima]: ‘Jouw moeder kan zo goed koken’, en dat is waar, mijn moeder [Paikem] kon heel lekker koken, ‘ik wil haar ook hier hebben als vriendin’, dat herinner ik mij allemaal, en zodoende zijn wij elke zondag bij Oma Fornerod.
Bij Palima waren veel mooie vogels in de tuin, en Paikem leerde ze te waarderen en ervoor te zorgen.
‘Als Oma Fornerod bij ons kwam was altijd een feest, weet u waarom? Oma Fornerod was ook Indonesisch en daarom kon moeder [Paikem] heel goed met haar opschieten. Bij ons thuis in de tuin bij had moeder een kooi opgebouwd. Een kooi met veel vogels. Sommige vogels konden praten. De vogels eten rode mieren. Elke dag komt een man met hele grote zakken met mieren uit het bos. Die zijn erg venijnig. Wij kinderen klaagden dat ze ons beten.’
Ik krijg een beeld van twee vriendinnen in sarong en kabaja gekleed die in de tuin aan het keuvelen zijn in het Maleis, genietend van de vogels, terwijl hun mannen andere bezigheden hebben.
Ondanks deze informatie, heb ik van mijn eigen overgrootmoeder Palima geen huidige vrouwelijke nakomelingen of hun broers kunnen vinden, zodat we haar verdere afkomst niet kunnen achterhalen.
Via Onnie Schaul ben ik inmiddels wel bevriend geraakt met verschillende huidige nakomelingen van Paikem, kleinkinderen, in vrouwelijke lijn. Paikem moest in de oorlog met haar dochter, Onnie, vluchten voor de Japanners. Haar man, Louis Schaul, is in 1940 overleden. Omdat zij wel voor de kerk maar niet voor de burgerlijke stand waren getrouwd, werd haar na de oorlog een paspoort voor Nederland ontzegd. Terwijl haar kinderen en kleinkinderen één voor één werden gerepatrieerd bleef zij achter. Hoewel Paikem goed werd verzorgd, en er frequent brieven en foto’s werden verstuurd, heeft ze haar kinderen en kleinkinderen nooit meer teruggezien.
Volgens een uittreksel uit haar kerkelijke huwelijksakte31 was zij een dochter van Kromosemite en Dena. De zoon van een van de getuigen (Johan Casper Drijsen) op deze huwelijksakte, Frits Godfried Drijsen (zoon van Johan Casper en Raden R. Moento Tjokroh Nogoro Terto Prodjo32), is tevens stiefzoon van de oudste zuster van Paikem, Paina geheten. Volgens zijn herinnering is deze Javaanse familie afkomstig uit Poerworedjo, Midden-Java.
Om toch nog meer van Paikem en haar moeder Dena te weten te komen heeft één van de kinderen van Paikem’s dochter Leonie Elizabeth Schaul een volledige mitochondriale test laten doen. De uitslag was M13b1. Van deze haplogroep is erg weinig bekend, en de mitochondriale database van FamilytreeDNA geeft zelfs geen enkele match.
Haplogroep M13b1 wordt gevonden in Nepal, Noordoost-India, Thailand, en bij de Jahai, een bevolkingsgroep in Maleisië en Thailand33. Deze haplogroep die ongeveer 22 duizend jaar geleden is ontstaan, is een tak van de haplogroep M13. Daarvan wordt gedacht dat deze ongeveer 45 duizend jaar geleden is ontstaan in Zuid-China of Zuidoost-Azië, en daarna in diverse richtingen is verspreid. De haplogroep behoort waarschijnlijk niet tot de haplogroepen die met de twee grote migratiestromen (zie boven) het huidige Indonesië bereikte. Hier is het dus wachten op mtDNA data van personen met roots in Zuidoost-Azië om meer te weten te komen over de aanwezigheid in het huidige Indonesië.
Teh Ing Nio, nazaat van haplogroepvrouw B4c1b2a2
Teh Ing Nio moet rond 1825 zijn geboren. Een mtDNA-test bij een van haar nakomelingen in de vrouwelijke lijn gaf als resultaat de mitochondriale haplogroep B4c1b2a2. Deze variant van het mtDNA komt vooral voor op de eilanden van Zuidoost-Azië, zo ook in het huidige Indonesië. Hieruit kunnen we afleiden dat Teh Ing Nio, ondanks haar naam, in rechte vrouwelijke lijn van niet-Chinese afkomt was. Veruit de meeste immigranten uit China waren man, vandaar dat de meerderheid van de Chinees-Indonesische families een Zuidoost-Aziatische stammoeder heeft.
Satenie, nazaat van haplogroepvrouw B5a1a
Via een autosomale DNA-match kwam ik in contact met Mildred Faulhaber. Door de anonieme maar tot dusver foutloos gebleken genealogie Horst34, werd al snel duidelijk wie onze gezamenlijke voorouders waren: de betovergrootouders Cornelis Horst (1834-1913) en een vrouw met de wonderlijke naam Leenah Pieterbaboe (1844-1896). Cornelis was Indo-Europees en een gewoon soldaat35. Misschien wijst de naam Pieterbaboe op een vorige soldaat Pieter waar zij diensten voor had bewezen (baboe = huishoudster). In het tangsi-(kazerne)-concubinaat van de negentiende eeuw konden militairen eenvoudig van vrouw wisselen. Sommige relaties hielden echter stand en mondden uit in een huwelijk, zoals hiervoor is geïllustreerd.
Het verhaal van de overgrootmoeder van Mildred was een heel andere. Haar naam was Satenie, en ze werd circa 1863 geboren in de Oost-Javaanse plaats Probolingo. Op jonge leeftijd, ten hoogste zeventien jaar, ontvluchtte zij haar Javaanse ouders, die haar aan een zeventien jaar oudere Javaan wilden uithuwelijken. Gedwongen huwelijken van jonge meisjes waren niet ongebruikelijk onder de veelal Islamitische Javaanse bevolking. De positie van de vrouw was vaak schrijnend en onvrij36.
Satenie ontmoette vervolgens de Indo-Europeaan Paulus Willem van Drongelen. Zij kreeg in 1881 te Probolingo van hem een dochter en trouwde negen jaar later met Paulus Willem in Goenoeng Toea, Sumatra, waar hij werkte op het Post- en Telegraafkantoor. Dochter Christina trouwde in 1900 te Padang met Theodorus Maria Hubertus Janssens. Hun dochter, Jeannette Clara Cornelia, is de moeder van Mildred.
Van deze vier generaties vrouwen is een prachtige foto bewaard gebleven, genomen in Batavia in 1941.
Mildred: Omdat Oma Satenie haar eigen weg was gegaan werd zij verstoten door haar Javaanse familie. Alleen met haar zus Reminah die gehuwd was met Gunawan uit Yogyakarta had zij nog contact. Dat is de reden dat wij nauwelijks iets van haar familie weten. Oma Satenie vertelde haar dochter dat haar verre voorouders uit India kwamen.
De autosomale test gaf aan dat er inderdaad een Indiase component in Mildred’s DNA aanwezig was van 4-5%. Maar is dit doorgegeven via de vrouwelijke lijn? Om dit te bepalen werd ook een volledige mitochondriële analyse gedaan, waarbij alle 16.569 bouwstenen van dit DNA werden bepaald. Hieruit kon de mitochondriële haplogroep van Satenie en haar voormoeders worden afgeleid: B5a1a.
Haplogroep B is 50.000 jaar geleden ontstaan in Azië en heeft zich vervolgens in alle richtingen verspreid, onder meer via de Beringstraat naar Noorden Zuid-Amerika. De B5-subgroep is vooral te vinden in China en Zuidoost-Azië. B5a1a is het best onderzocht in Laos en Cambodja, waar deze haplogroep 9-10 duizend jaar geleden arriveerde37. Hoe lang het heeft geduurd totdat deze haplogroep op de eilanden van Zuidoost-Azië terecht kwam, is onbekend. Deze haplogroep behoort dus niet tot de twee grote migratiegolven vanuit China maar volgde de route van de eerste migranten (zie kaartje boven), maar op een veel later tijdstip.
Er waren in de FamilytreeDNA database zeven matches op grond van een volledige mtDNA analyse. De plaatsen van herkomst waren van vijf van die matches bekend. Uit India was één match aanwezig uit 248 geteste personen. Opvallend is de zeer kleine hoeveelheid geteste personen uit Indonesië (41), maar ook de aantallen uit China, India en de Filipijnen kunnen niet tippen aan die van de Europese en Noord-Amerikaanse landen waar duizenden zich hebben laten testen.
Een belangrijk gegeven is dat de genetische afstand van alle matches drie was, wat betekent dat er drie verschillen zijn in het mtDNA van elke met Mildred gematchte persoon. Het mtDNA verandert erg langzaam. Drie verschillen in de mtDNA-sequentie duidt op een gezamenlijke voormoeder die honderden jaren en tientallen generaties terug in de tijd zal hebben geleefd. Voorlopig moeten we geduldig zijn en wachten totdat zich meer personen uit Zuiden Zuidoost-Azië hebben laten testen. Tot die tijd kunnen we alleen maar dromen van de verre voormoeders van Mildred en Satenie.
Epiloog
In dit artikel komen we, met een kleine steekproef, haplogroeptypes tegen waar nog niet veel over bekend is. Toch laten de voorbeelden zien dat voor Indische genealogie mtDNA analyse een belangrijke aanvullende bron kan zijn. Daarnaast zijn er twee argumenten om personen met een strikt vrouwelijke lijn naar een Aziatische voormoeder te interesseren voor een mtDNA test. Ten eerste groeit hierdoor de database van Zuidoost-Aziatische mtDNA-haplogroepen, wat ten goede komt aan de gemeenschap van Indische familieonderzoekers. Ten tweede kan het bestuderen van het mtDNA van onze Aziatische voormoeders gezien worden als een eerbewijs, als een erkenning van hun bestaan, zelfs in de afwezigheid van enig andere informatie.
Dank
Ik ben veel dank verschuldigd aan de volgende personen voor hulp en advies: Mildred Faulhaber, Vincent van der Heijden, Frans Brouwer, Louis Schaul, Reggie Baay, Fransje Haazebroek, AnDien Haazebroek, Judi Fornerod, Connie Fornerod, Wendi Wan, Arwin Ralf, Manfred Keyser, Ralph Ravestijn, Peter Martens, Sabine Bolk, Trudie-An Selder, Ron van der Wal, Judith Boer, Madelon Djajadiningrat en John Soedirman.
Mitochondriale afstammingen
Noten
G. Beets, C. Huisman, E. van Imhoff, S. Koesoebjono, E. Walhout, De demografische geschiedenis van Indische Nederlanders. ’s-Gravenhage: Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI); Rapport nr. 64; 2002.
M.H.D. Larmuseau. Mitochondriën: Het moederspoor van mtDNA. Gens Nostra 2019;74(5):264-271.
Burgerlijke stand van Soerabaja, Hoofdregister, Akte nr. 83.
NL-HaNA_2.10.50 inv. 353 scan 266.
Regeeringsalmanak voor Nederlandsch-Indië (RA), 1868, pagina 66 (1868/66).
Geboorteakte, persoonlijke collectie van M. Fornerod.
W.P. Fornerod, R. Fornerod-Booy. Van Harderwijk naar Delft: een familiege-schiedenis. Delft: Familiearchief Fornerod; 2007.
P. Bak. Een oord van bang wachten. Kamp Haaren 1941-1944. Breda: ZuidelijkHistorisch Contact; 2018.
IGV indexeringsproject van de Burgerlijke Stand van Nederlands-Indië.
RA1863/26, RA1912/126.
A. Ralf, mtDNA onderzoeker, ErasmusMC, Rotterdam, persoonlijke mededeling.
R. Baay. De Njai. Amsterdam: Singel; 2009.
A. van Marle. De groep der Europeanen in Nederlands-Indië, iets over ontstaanen groei. in: Indonesië, 5 (1951-1952), p. 97-121, 314-341 en 481-507.
Soerabaijaansche Courant, 7 dec 1885: Dorus Poland (Alkmaar 20 jan 1795-Tji-latjap 19 dec 1857) en Fien (±1807 – Modjokerto 2 dec 1885).
W.A. van Rees. Toontje Poland, voorafgegaan door enige Indische typen.Arnhem: Thieme; 1867.
Javabode 31 maart 1855.
S.M. Gomes, M. Bodner, L. Souto, B. Zimmermann, G. Huber, C. Strobl, A.W.Röck, A. Achilli, A. Olivieri, A. Torroni, F. Côrte-Real, W. Parson. Human settlement history between Sunda and Sahul: a focus on East Timor (Timor-Leste) and the Pleistocenic mtDNA diversity. BMC Genomics 2015;16:70; doi:10.1186/ s12864-014-1201-x.
W.P. Fornerod, R. Fornerod-Booy. Van Harderwijk naar Delft: een familiegeschiedenis. Delft: Familiearchief Fornerod; 2007.
NA-2.10.50 inv 327 scan 206.
Het nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië, 07-10-1912.
A. Brandão, K.K. Eng, T. Rito, B. Cavadas, D. Bulbeck, F. Gandini F, M. Pala, M.Mormina, B. Hudson, J. White, T.M. Ko, M. Saidin, Z. Zafarina, S. Oppenheimer, M.B. Richards, L. Pereira, P. Soares. Quantifying the legacy of the Chinese Neolithic on the maternal genetic heritage of Taiwan and Island Southeast Asia. Human Genetics 2016;135(4):363-376; doi:10.1007/s00439-016-1640-3
https://genesis.gedmatch.com, Tools for DNA and Genealogy Research. De Admixture tool (Harapaworld) werd gebruikt.
https://www.familysearch.org/search/.
[zelfde ref als 19].
F.J. Rothenbühler. Brief aan den Redacteur uit 1823. Vaderlandsche Letteroefeningen (Amsterdam) 1825:541-548.
Er zijn geen bronnen bekend die het leven van een selir beschrijven (Reggie Baay, pers. mededeling).
http://www.sabinebolk.nl/ (apr 2019).
Zeer recent is nieuwe informatie opgedoken die de familieoverlevering van een adellijke afstamming ondersteunt. Een vervolgarrtikel hierover is in voorbereiding.
X. Zhang, X. Qi, Z. Yang, B. Serey, T. Sovannary, L. Bunnath, H. Seang Aun, H. Samnom, H. Zhang, Q. Lin, M. van Oven, H. Shi, B. Su. Analysis of mitochondrial genome diversity identifies new and ancient maternal lineages in Cambodian aborigines. Nature Communications 2013;4:2599; doi:10.1038/ncomms3599.
Naturalisatiedossier NL-HaNA; Hoge Commissariaat Indonesië, 2.05.189, inv. nr. 2058.
Mas Roro Moento; NA-2.10.50.02 inv. 584 folio 70246.
Behar, D.M. van Oven, M. Rosset, S. Metspalu, M. Loogväli, E.L. Silva, N.M. Kivisild, T. Torroni, A. and Villems, R. (2012). A ‘Copernican’ reassessment of the human mitochondrial DNA tree from its root. American journal of human genetics, 90(4), 675-684.
‘Hij kan haar ten dood toe folteren, mishandelen zooveel hij wil; wanneer hij niet verkiest haar hare vrijheid terug te geven, dan kan zij naar de maan fluiten om recht! Alles voor den man en niets voor de vrouw, zijn onze wet en leer’. Raden Adjoe Kartini. Door duisternis tot licht; Gedachten over en voor het Javaansche volk (met voorwoord van J.H. Abendanon). ’s-Gravenhage: N.V. Electrische Drukkerij ‘LUCTOR ET EMERGO’; 1912.
W. Kutanan, J. Kampuansai, M. Srikummool, D. Kangwanpong, S. Ghirotto, A. Brunelli, M. Stoneking. Complete mitochondrial genomes of Thai and Lao populations indicate an ancient origin of Austroasiatic groups and demic diffusion in the spread of Tai-Kadai languages. Human Genetics 2017;136(1):85-98; doi:10.1007/s00439-016-1742-y.
Een eerdere versie van dit artikel is gepubliceerd in Gens Nostra, 2019, jaargang 74, nr.5.